Na klar! - 4 VWO - Kapitel 1 Wir - Schreib mal! - Redemittel

Woorden in deze lijst (35)

Origineel

Ik ben in 1998 geboren.: Ich bin 1998 geboren.
Op 30 januari ben ik jarig.: Am 30. Januar habe ich Geburtstag.
Mijn verjaardag is op 10 januari.: Mein Geburtstag ist am 10. Januar.
’s Zaterdags heb ik tussen de middag tennisles.: Samstags habe ich zu Mittag Tennisunterricht.
In het weekend game ik urenlang.: Am Wochenende game ich stundenlang.
Overdag ben ik op school.: Tagsüber bin ich in der Schule.
’s Nachts gaat ze met de bus naar huis.: In der Nacht fährt sie mit dem Bus nach Hause.
Op zaterdag slaapt hij uit en staat hij laat op.: Am Samstag schläft er aus und steht spät auf.
Mijn moeder moet mij ’s morgens wakker maken.: Meine Mutter muss mich morgens wecken.
Gisteren ben ik thuis gebleven.: Gestern bin ich zu Hause geblieben.
Hij traint drie keer per week.: Er trainiert drei Mal pro Woche.
Gewoonlijk begin ik om drie uur met mijn huiswerk.: Gewöhnlich fange ich um drei Uhr mit meinen Hausaufgaben an.
Vrijdags heb ik pas om 10 uur les.: Freitags habe ich erst um zehn Schule.
In de ochtend ben ik op school.: Vormittags bin ich in der Schule.
Om kwart voor drie heb ik tennisles.: Um Viertel vor drei habe ich Tennisstunde.
Om kwart voor zeven sta ik op.: Um Viertel vor sieben stehe ich auf.
Zaterdags ga ik nooit voor middernacht naar bed.: Am Samstag gehe ich nie vor Mitternacht ins Bett.
Morgen ga ik een broek aantrekken.: Morgen werde ich eine Hose anziehen.
De trui is gestreept en het overhemd is geruit.: Der Pullover ist gestreift und das Hemd ist kariert.
De schoenen moeten makkelijk zitten.: Die Schuhe müssen bequem sein.
Ik kleed me zeer sportief.: Ich kleide mich sehr sportlich.
Ze draagt het liefst leren schoenen met hakken.: Sie trägt am liebsten Lederschuhe mit Absätzen.
Ik let op kwaliteit.: Ich achte auf Qualität.
De kleren hoeven geen designspullen te zijn.: Die Klamotten brauchen keine Designersachen zu sein.
De blouse staat je goed.: Die Bluse steht dir gut.
De bruine laarzen vind ik mooier dan de zwarte.: Die braunen Stiefel finde ich schöner als die schwarzen.
Deze jas en deze broek zijn niet duur maar voordelig.: Diese Jacke und diese Hose sind nicht teuer, sondern günstig.
Merkkleding kan hij zich niet veroorloven.: Markenklamotten kann er sich nicht leisten.
Wij geven per maand 100 euro aan kleding uit.: Wir geben im Monat 100 Euro für Kleidung aus.
In de zomer draag ik graag jurkjes.: Im Sommer trage ich gerne Kleider.
Ik ga vaak met mijn vrienden de stad in.: Ich gehe oft mit meinen Freundin bummeln.
Ik ben verliefd op jou geworden.: Ich habe mich in dich verliebt.
Ik ben verliefd op haar.: Ich bin verknallt in sie.
Wij hebben morgen een afspraak.: Wir sind für morgen verabredet.
Ik vind hem heel aardig.: Ich finde ihn total nett.