Begrippen van Mettre (présent, passé composé, imparfait, futur en conditionnel)
Woorden in deze lijst (30)
Origineel
- Conditionnel
- Voorwaardelijke wijs
- Futur proche
- Nabije toekomst
- Futur simple
- Toekomende tijd
- Il/
Elle/ On met - Hij/
Zij/ Men zet - Il/
Elle/ On mettra - Hij/
Zij/ Men zal zetten - Il/
Elle/ On mettrait - Hij/
Zij/ Men zou zetten - Il/
Elle/ On va mettre - Hij/
Zij/ Men gaat zetten - Ils/
Elles mettent - Zij zetten
- Ils/
Elles mettraient - Zij zouden zetten
- Ils/
Elles mettront - Zij zullen zetten
- Ils/
Elles vont mettre - Zij gaan zetten
- Imparfait
- Onvoltooid verleden tijd
- Je mets
- Ik zet
- Je mettrai
- Ik zal zetten
- Je mettrais
- Ik zou zetten
- Je vais mettre
- Ik ga zetten
- Nous allons mettre
- Wij gaan zetten
- Nous mettons
- Wij zetten
- Nous mettrions
- Wij zouden zetten
- Nous mettrons
- Wij zullen zetten
- Passé composé
- Voltooide tijd
- Présent
- Tegenwoordige tijd
- Tu mets
- Jij zet
- Tu mettrais
- Jij zou zetten
- Tu mettras
- Jij zult zetten
- Tu vas mettre
- Jij gaat zetten
- Vous allez mettre
- U gaat zetten/
Jullie gaan zetten - Vous mettez
- Jullie zetten/
U zet - Vous mettrez
- U zult zetten/
Jullie zullen zetten - Vous mettriez
- U zou zetten/
Jullie zouden zetten