Chapitre 1 -phrases-clés et parler - vwo 2 - zinnen
Woorden in deze lijst (12)
Origineel
- Wat heb je deze zomer gedaan?
- Qu'est-ce que tu as fait cet été?
- Ik ben naar het strand geweest.
- J'ai été à la plage.
- Ik heb gefietst.
- J'ai fait du vélo.
- Ik heb een museum bezocht.
- J'ai visité un musée.
- Hoe was het?
- C'était comment?
- Het was geweldig!
- C'était génial!
- Hebben jullie gekampeerd?
- Vous avez fait du camping?
- Nee, we zijn in een hotel geweest.
- Non, on a été à l'hôtel.
- We hebben een appartement gehuurd.
- On a loué un appartement.
- Heb je Frans gesproken?
- Tu as parlé français?
- Ja, een beetje./Nee, helemaal niet.
- Oui, un peu./Non, pas du tout.
- Ik heb nu veel Franse vrienden.
- Maintenant, j'ai beaucoup d'amis français.