alle woorden frans toetsweek 3

4keer geoefend
Woorden in deze lijst (147)
Origineel
- dimanche
- zondag
- lundi
- maandag
- mardi
- dinsdag
- mercredi
- woensdag
- jeudi
- donderdag
- vendredi
- vrijdag
- samedi
- zaterdag
- le/la prof
- de leraar, lerares
- l' élève
- de leerling
- le stylo
- de pen
- l' agenda
- de agenda
- l' interrero
- de overhoring
- apprendre
- leren
- l' anglaise
- engels
- les maths
- wiskunde
- l histoire
- geschiedenis
- la géo (graphie)
- aardrijkskunde
- la biologie
- biologie
- l' ordinateur
- de computer
- la tablette
- de tablet
- l'exercice
- de oefening
- le français
- frans
- la note
- het cijfer
- strict
- streng
- preferer
- liever hebben
- jouer
- spelen
- les devoirs
- het huiswerk
- le jeu
- het spel
- le livre
- het boek
- le cahier
- het schrift
- demander
- vragen
- parler
- praten
- le sac à dos
- de rugzak
- terminer
- eindigen
- détester
- een hekel hebben aan
- regarder
- kijken naar
- la tele
- de televisie
- travailler
- werken
- commencer
- beginnen
- donner
- geven
- la matiere
- het schoolvak
- redoubler
- blijven zitten
- pratiquer
- doen aan
- desole
- sorry
- l' entrainement
- de training
- difficile
- moeilijk
- fort en
- goed in
- nul en
- slecht in
- il doit
- hij moet
- dessiner
- tekenen
- le cours
- de les
- serieux
- serieus
- sauf
- behalve
- bientôt
- gauw
- la comédie musicale
- de musical
- souvent
- vaak
- le jour
- de dag
- Qu' est-ce que
- wat
- tout
- alles
- presque
- bijna
- dangereux
- gevaarlijk
- pourquoi
- waarom
- le spectacle
- de voorstelling
- jouer au tennis
- tennissen
- lire
- lezen
- beacoup
- veel
- tou les jours
- iedere dag
- ensemble
- samen
- avoir peur
- bang zijn
- le dessin
- tekenen
- jouer du piano
- piano spelen
- jouer du violon
- viool spelen
- jouer au volleyball
- volleyballen
- faire du cheval
- paardrijden
- faire du hockey
- hockey spelen
- faire de la gymnastique
- turnen
- horrible
- verschrikkelijk
- la langue
- de taal
- comprendre
- begrijpen
- le repas
- de maaltijd
- dejeuner
- lunchen
- le matin
- de ochtend, 's ochtends
- le match
- de wedstrijd
- long
- lang
- l' employ du temps (m)
- het rooster
- l' ennui (m)
- de verveling
- la cantine
- de kantine
- l' activité (f)
- de activiteit
- l' allemand(m)
- duits
- la chimie
- de scheikunde
- la physique
- de natuurkunde
- ajourd'hui
- vandaag
- la maison
- het huis
- l'appartement (m)
- het appartement
- le garage
- de garage
- l'entrée (f)
- de ingang
- la porte
- de deur
- l'escalier (m)
- de trap
- l'ascenseur (m)
- de lift
- l'étage (m)
- de verdieping
- le meuble
- het meubelstuk
- la pièce
- het vertrek, de kamer
- la chambre
- de slaapkamer
- la cuisine
- de keuken
- la salle de bains
- de badkamer
- la salle de séjour
- de woonkamer
- la fenêtre
- het raam
- l'armoire (f)
- de kast
- les toilettes (f pl)
- het toilet
- la chaise
- de stoel
- la table
- de tafel
- le lit
- het bed
- l'arrêt de bus (m)
- de bushalte
- la voiture
- de auto
- le centre-ville
- het stadscentrum
- le magasin
- de winkel
- ouvert (ouvrir)
- open, geopend (openen)
- le supermarché
- de supermarkt
- la plage
- het strand
- la circulation
- het verkeer
- en face de
- tegenover
- le coin
- de hoek
- au-dessus de
- boven
- monter
- naar boven gaan
- il faut
- je moet, het is nodig
- la chose
- het ding
- chercher
- zoeken
- passer
- doorbrengen
- dommage
- jammer
- tout près
- dichtbij
- d'accord
- oké
- bonne chance
- succes
- tu prends (prendre)
- jij neemt (nemen)
- la boulangerie
- de bakker
- deuxième
- tweede
- déménager
- verhuizen
- blanc
- wit
- les feux (m pl)
- het stoplicht
- à gauche
- (naar) links
- à droite
- (naar) rechts
- tout droit
- rechtdoor
- propre
- eigen
- premier, première
- eerste
- bleu
- blauw
- jusqu'à
- tot aan
- le cinéma
- de bioscoop
- troisième
- derde