Na klar! 4 VMBO-BK - Die Schweiz - Lektion 2 Schreib mal - Redemittel
Woorden in deze lijst (14)
Origineel
- Waar ga je heen in de zomervakantie?
- Wohin fährst du in den Sommerferien?
- Ik vlieg naar Griekenland.
- Ich fliege nach Griechenland.
- Wij gaan naar Zwitserland.
- Wir fahren in die Schweiz.
- Hoe kom je daar?
- Wie kommst du dahin?
- We gaan met de auto.
- Wir fahren mit dem Auto.
- Houden jullie vakantie op de camping?
- Macht ihr Campingurlaub?
- Ja, ik slaap in de tent en mijn ouders in de caravan.
- Ja, ich schlafe im Zelt und meine Eltern im Wohnwagen.
- Nee, we overnachten in een hotel.
- Nein, wir übernachten in einem Hotel.
- Hoelang blijf je weg?
- Wie lange bleibst du weg?
- Ik vertrek volgende week en blijf dan twee weken.
- Ich fahre nächste Woche und bleibe dann zwei Wochen.
- Wat zijn jullie van plan?
- Was habt ihr vor?
- Mijn ouders willen steden bezoeken, maar daar heb ik geen zin in.
- Meine Eltern wollen Städte besuchen, aber dazu habe ich keinen Lust.
- Wat wil je doen?
- Was willst du machen?
- Ik wil naar zee, omdat ik graag zwem.
- Ich will ans Meer, weil ich gern schwimme.