Na klar! 1 & 2 HAVO/VWO B - Zürich - Lektion 3 Sprich mal - Redemittel
Woorden in deze lijst (17)
Origineel
- Wanneer ga je op vakantie en hoelang blijven jullie?
- Wann fährst du in den Urlaub und wie lange bleibt ihr?
- Ik ga van 17 juli tot 1 augustus op vakantie.
- Ich fahre vom 17. Juli bis zum 1. August in den Urlaub.
- Wij blijven tien dagen/drie weken.
- Wir bleiben zehn Tage/drei Wochen.
- Waarheen ga je op vakantie?
- Wohin fährst du in den Urlaub?
- Wij rijden met de auto naar Spanje, naar de zee.
- Wir fahren mit dem Auto nach Spanien, ans Meer.
- Wij gaan met de fiets naar Frankrijk/Engeland.
- Wir fahren mit dem Fahrrad nach Frankreich/England.
- Wij gaan met de trein naar Zwitserland/naar de bergen.
- Wir fahren mit dem Zug in die Schweiz/in die Berge.
- Wij vliegen voor drie weken naar de VS/Turkije.
- Wir fliegen für drei Wochen in die USA/in die Türkei.
- Ik blijf deze vakantie (helaas) thuis.
- Ich bleibe diese Ferien (leider) zu Hause.
- Waar slapen jullie?
- Wo übernachtet ihr?
- Wij slapen in een hotel.
- Wir schlafen in einem Hotel.
- Wij hebben een vakantiewoning gehuurd.
- Wir haben eine Ferienwohnung gemietet.
- Wij gaan naar een camping en slapen in een tent/camper.
- Wir gehen auf einen Campingplatz und schlafen in einem Zelt/Wohnmobil.
- Welk weer vind je prettig/fijn?
- Welches Wetter magst du gern?
- Ik houd van zon/wind/sneeuw/onweer.
- Ich liebe Sonne/Wind/Schnee/Gewitter.
- Ik vind het fijn als het warm/heet/koel/koud is.
- Ich mag es gern, wenn es warm/heiß/kühl/kalt ist.
- Ik houd van regen en hagel/sneeuw.
- Ich liebe Regen und Hagel/Schnee.
