Thema 3
6keer geoefend
Woorden in deze lijst (34)
Origineel
- Fenotype
- Alle waarneembare eigenschappen van een individu
- Chromosomen
- Langgerekte dunne draden in de celkern die bestaan uit opgerold DNA
- Genotype
- De informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu
- Autosomen
- Chromosomen die chromosomenparen vormen, dus geen geslachtschromosomen
- Geslachtschromosomen
- Chromosomen die het geslacht bepalen; bij een vrouw gelijk in lengte en vorm en bij een man ongelijk in lengte en vorm
- X-chromosoom
- Geslachtschromosoom, grootste van de geslachtschromosomen
- Y-chromosoom
- Geslachtschromosoom, kleinste van de geslachtschromosomen, alleen bij mannen aanwezig
- Homologe chromosomen
- Chromosomen van een paar die gelijk van vorm en lengte zijn
- Gen
- Een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen of een deel van een erfelijke eigenschap
- Genoom
- Alle DNA-moleculen in een cel
- Allel
- Verschillende varianten van een gen voor een bepaalde eigenschap in homologe chromosomen
- Milieufactoren
- Factoren vanuit de omgeving die het fenotype beïnvloeden, bijvoorbeeld licht, temperatuur en opvoeding
- Genexpressie
- Genen worden aangezet, waardoor een eigenschap tot uiting komt in het fenotype
- Homozygoot
- Het genenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee gelijke allelen
- Heterozygoot
- Het genenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee ongelijke allelen
- Dominant allel
- Allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype
- Recessief allel
- Allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant gen aanwezig is
- Onvolledig dominant allel
- Recessief allel komt beetje tot uiting in het fenotype bij een heterozygoot organisme
- Intermediair (fenotype)
- Fenotype waarbij twee onvolledig dominante allelen als mengvorm tot uiting komen
- Recombinatie
- Herverdeling van erfelijke eigenschappen door meiose en geslachtelijke voortplanting
- Haplotype
- Een groep allelen die een organisme samen van één ouder overerft
- Genetische variatie
- Verscheidenheid in genotypen binnen een soort
- Mutatie
- Veranderingen in het DNA
- Monohybride kruising
- Kruising waarbij je let op de overerving van één eigenschap waarbij slechts één allelenpaar betrokken is
- Kruisingsschema
- Een schematisch overzicht van een kruising tussen twee organismen, waarin de allelen van de eicellen en zaadcellen en de mogelijke genotypen van de nakomelingen staan
- Stamboom
- Overzicht van erfelijke familiegegevens
- X-chromosomaal
- Genen die alleen in het X-chromosoom voorkomen
- Dihybride kruising
- Kruising waarbij je let op de overerving van twee eigenschappen waarbij twee allelenparen zijn betrokken
- Multipele allelen
- Voor één erfelijke eigenschap bestaan drie of meer verschillende allelen
- Letale factoren
- Allel dat in homozygote toestand geen levensvatbare cel of individu oplevert
- Gekoppelde genen
- Genen die in hetzelfde chromosomenpaar liggen
- Crossing-over
- Het uitwisselen van afgebroken chromosoomdelen
- Mitochondriaal DNA
- DNA dat in mitochondriën zit en alleen via eicellen overerft naar een volgende generatie
- Epigenetica
- Wetenschap die het mechanisme bestudeert dat allelen aan- en uitzet en de invloed van milieufactoren hierop zonder dat de DNA-sequentie van het gen wordt gewijzigd