Na klar! 3 VWO/GYM A - Rügen und Lübeck - Lektion 3 Sprich mal - Redemittel
Woorden in deze lijst (21)
Origineel
- Sorry, mag ik je/u iets vragen?
- Entschuldigung, darf ich dich/Sie etwas fragen?
- Natuurlijk, wat kan ik voor je/u doen?
- Na klar, was kann ich für dich/Sie tun?
- Nee, ik heb helaas geen tijd.
- Nein, ich habe leider keine Zeit.
- Ik ben mijn rugzak/handtas kwijt.
- Ich habe meinen Rucksack/meine Handtasche verloren.
- Heeft u hem misschien gezien?
- Haben Sie ihn/sie vielleicht gesehen?
- Sorry, helaas niet./Ik geloof van wel.
- Tut mir leid, leider nicht./Ich glaube schon.
- Hoe ziet de koffer/tas eruit?
- Wie sieht der Koffer/die Tasche denn aus?
- Hij/Zij is geel/groen/blauw/grijs/paars, niet meer heel nieuw en tamelijk groot.
- Er/Sie ist gelb/grün/blau/grau/lila, nicht mehr ganz neu und ziemlich groß.
- Hij/Zij is zwart-wit/rood-oranje, van leer/stof/plastic en eerder klein.
- Er/Sie ist schwarz-weiß/rot-orange, aus Leder/Stoff/Plastik und eher klein.
- Weet je dat zeker?
- Bist du sicher?
- Ja/Nee, ik weet het (niet) heel precies.
- Ja/Nein, ich weiß es (nicht) ganz genau.
- Bedankt voor jouw/uw hulp.
- Vielen Dank für deine/Ihre Hilfe.
- Graag gedaan/Tot ziens.
- Gern geschehen/Auf Wiedersehen.
- Waar ben je op vakantie geweest?
- Wo bist du im Urlaub gewesen?
- Ik ben met de auto/bus/trein/fiets het vliegtuig naar Parijs gegaan/gevlogen.
- Ich bin mit dem Auto/Bus/Zug/Fahrrad/Flugzeug nach Paris gefahren/geflogen.
- Waar hebben jullie geslapen?
- Wo habt ihr übernachtet?
- Wij hebben in een vakantiewoning/tent/camper/hotel geslapen.
- Wir haben in einer Ferienwohnung/in einem Zelt/in einem Wohnmobil/im Hotel geschlafen.
- Hoe was het?
- Wie war es?
- De vakantie was super/leuk/saai/verschrikkelijk.
- Der Urlaub war toll/schön/langweilig/schrecklich.
- Het hotel/de kamer/de camping was mooi/lelijk/schoon/vuil.
- Das Hotel/das Zimmer/der Campingplatz war schön/hässlich/sauber/schmutzig.
- Het weer was goed/warm/heet/koud/slecht.
- Das Wetter war gut/warm/heiß/kalt/schlecht.
