3 vwo unité 1 woordenlijst apprendre 1, 2, 4 en 6

0keer geoefend
Woorden in deze lijst (101)
Origineel
- le décalage horaire
- het tijdsverschil
- le sentier
- het pad
- la chaleur
- de warmte
- la valise
- de koffer
- la distance
- de afstand
- le dauphin
- de dolfijn
- la baleine
- de walvis
- le nord
- het noorden
- le sud
- het zuiden
- l'ouest (m)
- het westen
- l'est (m)
- het oosten
- la plage
- het strand
- le paysage
- het landschap
- la mer
- de zee
- le soleil
- de zon
- la montagne
- de bergen, het gebergte
- la forêt
- het bos
- voyager
- reizen
- l'ile (f)
- het eiland
- le climat
- het klimaat
- l’environnement (m)
- het milieu
- la saison
- het seizoen
- pauvre
- arm
- riche
- rijk
- le lecteur
- de lezer
- la fois
- de keer
- avoir de la chance
- geluk hebben
- faire de la plongée sous-marine
- diepzeeduiken
- le coup de foudre
- liefde op het eerste
- la pluie
- de regen
- le volcan
- de vulkaan
- obligatoire
- verplicht
- l’esclave (m)
- de slaaf
- l’époque (f)
- het tijdperk
- l’histoire (f)
- de geschiedenis / het verhaal
- la pollution
- de vervuiling
- le sol
- de grond / de bodem
- pousser
- groeien
- peut-être
- misschien
- surement
- zeker
- se revoir
- elkaar terugzien
- tant de
- zoveel
- le plus beau
- de mooiste
- la plus belle
- het mooiste
- consister en
- bestaan uit
- la partie
- het deel
- la condition
- de voorwaarde
- passer un examen
- een examen doen
- à partir de
- vanaf
- avoir le droit de
- mogen
- je viens d'arriver
- ik ben zojuist aangekomen
- interrompre
- onderbreken
- la patience
- het geduld
- prier
- verzoeken
- attendre
- afwachten / wachten op
- le tour
- de beurt
- d’abord
- eerst
- faire de la planche à voile
- surfen / windsurfen
- glisser
- glijden
- la vitesse
- de snelheid
- faire du rafting
- raften
- avoir horreur de
- een enorme hekel hebben aan
- ça tombe bien
- dat komt goed uit
- le sport nautique
- de watersport
- je connais (connaitre)
- ik ken (kennen)
- l'endroit (m)
- de plaats
- quand même
- toch
- j’ai lu (lire)
- ik heb gelezen (lezen)
- conduire
- (be)sturen
- le / la partenaire
- de partner
- découvrir
- ontdekken
- la réglementation
- de regelgeving
- la mesure
- de maatregel
- le but
- het doel
- protéger
- beschermen
- louer
- huren
- cet après-midi
- vanmiddag
- ça dépend
- dat hangt ervan af
- le permis
- de vergunning
- au moins
- minstens
- le dépliant
- de folder
- ne … aucun(e)
- geen enkel
- montrer
- laten zien
- la carte d'identité
- het identiteitsbewijs
- laisser
- achterlaten, laten liggen
- aujourd'hui
- vandaag
- de toute façon
- in elk geval
- épeler
- spellen
- la caution
- de borgsom
- rapporter
- terugbrengen
- la possibilité
- de mogelijkheid
- signer
- ondertekenen
- ne … pas non plus
- ook niet
- puis
- vervolgens / daarna
- tout à l’heure
- straks
- adorable
- schattig
- l’animal (m)
- de dieren
- l’animal (m)
- het dier
- allons-y
- laten we gaan
- oublier
- vergeten
- l’argent (m)
- het geld