test

Daan

Woorden in deze lijst (52)

Origineel

der Freund: de vriend
die Freundin: de vriendin
heißen: heten
der Junge: de jongen
kommen: komen
das Mädchen: het meisje
de halfbroer: der Halbbruder/die Halbbrüder
de halfzus: die Halbschwester/die Halbschwestern
de oom: der Onkel/die Onkel
de tante: die Tante/die Tanten
de stiefmoeder: die Stiefmutter/die Stiefmütter
de stiefvader: der Stiefvater/die Stiefväter
jetzt: nu
müde: moe
nett: aardig
spät: laat
zeigen: laten zien
das Zimmer: de kamer
de broer: der Bruder/die Brüder
de ouders: die Eltern
de broers en zussen: die Geschwister
de moeder: die Mutter/die Mütter
de zus: die Schwester/die Schwestern
de vader: der Vater/die Väter
Ik ben dertien jaar oud.: Ich bin dreizehn Jahre alt.
Ik ben in Bonn geboren.: Ich bin in Bonn geboren.
Ik woon in Hamburg.: Ich wohne in Hamburg.
Ik kom uit Nederland.: Ich komme aus den Niederlanden.
Ik heb een broer en een zus.: Ich habe einen Bruder und eine Schwester.
Mijn broer heet Stefan.: Mein Bruder heißt Stefan.
Mijn zus heet Melanie.: Meine Schwester heißt Melanie.
Ik heb geen broers en zussen.: Ich habe keine Geschwister.
das Bundesland: de deelstaat
der Fluss: de rivier
es gibt: er is/er zijn
schön: mooi
spielen: spelen
tanzen: dansen
Hallo! Hoe gaat het?: Hallo! Wie geht es?
Dank je. Goed.: Danke. Gut.
Hoe heet jij?: Wie heißt du?
Ik heet Benny.: Ich heiße Benny.
Hoe oud ben je?: Wie alt bist du?
Ik ben twaalf jaar oud.: Ich bin zwölf Jahre alt.
Waar woon je?: Wo wohnst du?
Ik woon in Amsterdam.: Ich wohne in Amsterdam.
auch: ook
brauchen: nodig hebben
das Einzelkind: het enig kind
nur: slechts
toll: geweldig
wichtig: belangrijk