Nectar - 4 vmbo-gt - Hoofdstuk 7 - Ademen en eten
Woorden in deze lijst (117)
Origineel
- ADH
- Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid; de referentie-inname; de hoeveelheid die je dagelijks van een voedingsstof nodig hebt
- adrenaline
- hormoon dat wordt gemaakt door de bijnier. Adrenaline zorgt voor een snelle omzetting van glycogeen in glucose, waardoor het glucosegehalte in het bloed stijgt
- alleseters
- eten plantaardig en dierlijk voedsel
- alvleesklier
- verteringsklier die alvleessap afgeeft in de twaalfvingerige darm én een hormoonklier die de hormonen insuline en glucagon aan het bloed afgeeft
- alvleessap
- verteringssap uit de alvleesklier dat koolhydraten, eiwitten en vetten afbreekt
- anorexia
- een eetstoornis waardoor ondervoeding kan ontstaan
- astma
- ziekte waarbij de luchtwegen steeds ontstoken zijn. Hierdoor zijn de luchtwegen nauwer dan normaal
- beschermende stoffen
- groep voedingsstoffen die dienen voor het goed laten verlopen van processen in je lichaam
- bijnieren
- organen die tegen de nieren aan liggen; produceren onder andere adrenaline
- borstademhaling
- ademhalen door de borstkas (ribben en borstbeen) uit te zetten en terug te laten zakken
- bouwstoffen
- groep voedingsstoffen die je nodig hebt voor groei of onderhoud van de cellen in je lichaam
- bronchiën
- vertakking van de luchtpijp
- buikademhaling
- ademhalen door het middenrif platter en weer boller te maken
- cariës
- het ontstaan van gaatjes in tanden en kiezen doordat bacteriën suikers in voedsel omzetten in een zuur
- cellen
- kleinste bouwstenen van het lichaam
- cellulose
- koolhydraat waaruit de celwanden van plantencellen zijn opgebouwd
- cholesterol
- een vetachtige stof die gaat vastzitten in bloedvaten, waardoor die vernauwd raken. Het bloed stroomt daardoor minder goed (hoge bloeddruk)
- chronische bronchitis
- door ontstekingen van de slijmvliezen in de longen, produceren de slijmvliezen meer slijm dan normaal
- COPD
- de verzamelnaam voor twee chronische longziekten: chronische bronchitis en longemfyseem
- darmplooi
- uitstulping van de wand van de dunne darm
- darmsap
- verteringssap uit de wand van de dunne darm dat koolhydraten en eiwitten afbreekt
- darmvlokken
- uitstulping van een darmplooi
- diabetes
- aandoening waardoor iemand geen of te weinig insuline maakt. Het gevolg van een tekort aan insuline is dat cellen gebrek hebben aan glucose
- dikke darm
- stuk darm na de dunne darm; hier wordt water uit de onverteerde voedselresten gehaald en opgenomen in het bloed
- dunne darm
- deel van het verteringsstelsel waar de vertering wordt voltooid en de voedingsstoffen worden opgenomen in het bloed
- eenzijdig
- als je elke dag hetzelfde eet en drinkt
- eiwitten
- bouwstoffen; je hebt ze nodig voor het maken van nieuwe cellen
- endeldarm
- laatste stuk van de dikke darm, waar de poep wordt opgeslagen
- energierijke stoffen
- groep voedingsstoffen die energie leveren bij verbranding in je cellen
- enzymen
- stoffen in verteringssappen die bepaalde voedingsstoffen afbreken en daarbij zelf onveranderd blijven
- fluor
- mineraal in tandpasta dat het tandglazuur versterkt
- gal
- hulpsap voor de vertering van vetten; wordt gemaakt door de lever en opgeslagen in de galblaas
- gaswisseling
- uitwisseling van gassen in de longblaasjes of kieuwen. Zuurstof gaat naar het bloed, koolstofdioxide gaat vanuit het bloed naar de lucht (longblaasjes) of naar het water (kieuwlamellen)
- gedaanteverwisseling
- de inwendige en uitwendige veranderingen tijdens de ontwikkeling van eitje tot volwassen kikker
- glucagon
- hormoon dat wordt gemaakt door de alvleesklier; zorgt voor omzetting van glycogeen in glucose
- glucose
- plantensuiker; een energierijke voedingsstof die in je cellen wordt verbrand
- glycogeen
- vorm waarin glucose wordt opgeslagen in de lever en spieren
- grondstofwisseling
- de hoeveelheid energie die je lichaam in rust gebruikt voor alle lichaamsprocessen
- haarvaten
- de kleinste bloedvaten met heel dunne wanden, waar gemakkelijk stoffen doorheen kunnen gaan
- huig
- klepje dat bij slikken de neusholte afsluit
- inademen
- de longen worden groter en lucht stroomt naar binnen
- insuline
- hormoon dat wordt gemaakt door de alvleesklier; zorgt voor de omzetting van glucose in de reservestof glycogeen (in lever en spieren)
- inwendige kieuwen
- kieuwen die onder de huid liggen
- kieuwen
- ademhalingsorganen waarmee organismen zuurstof uit het water halen
- kieuwholte
- holte waarin de kieuwen liggen
- kieuwlamellen
- kleinste onderdelen van een kieuw; zitten op een kieuwplaatje. In de kieuwlamellen vindt de gaswisseling plaats
- kieuwplaatjes
- deel van de kieuw waar de kieuwlamellen zich bevinden
- kilocalorie
- maat voor de hoeveelheid energie in voeding; 1 kcal is gelijk aan 4,2 kilojoule
- kilojoule
- maat voor de hoeveelheid energie in voeding; 1 kJ is gelijk aan 0,23 kcal
- knipkiezen
- kiezen van vleeseters; de kiezen zijn puntig en dienen om het vlees van een prooi te kunnen losknippen
- knobbelkiezen
- kiezen van alleseters; de kiezen zijn rond van boven en kunnen voedsel een beetje knippen en een beetje malen
- koolhydraten
- zetmeel, glycogeen en alle soorten suiker; dit zijn energierijke stoffen
- koolstofmono-oxide
- giftig gas dat ontstaat bij het branden van tabak. Koolmonoxide neemt de plaats in van zuurstofdeeltjes op de rode bloedcellen in het bloed
- koolstofdioxide
- afvalstof van de verbranding; verlaat je lichaam bij uitademing
- kraakbeenringen
- hoefijzervormige verstevigingen in de wand van de luchtpijp
- longblaasjes
- kleinste deel van een long, dat in een trosje aan het eind van een vertakking van een luchtpijp zit. In de longblaasjes vindt gaswisseling plaats
- longemfyseem
- ziekte waarbij de longblaasjes stukgaan
- longen
- ademhalingsorganen waarmee organismen op het land zuurstof uit de lucht halen
- luchtpijp
- hierin komt de ingeademde lucht vanuit je neus en mond
- luchtpijptakjes
- kleine buisjes aan het einde van de bronchiën, ze zitten in je longen
- maag
- een soort gespierde zak, waarin het voedsel flink wordt gekneed. Hier vindt ook vertering plaats door maagsap
- maagsap
- verteringssap uit de wand van de maag dat eiwitten afbreekt. Maagsap bevat ook zuur dat bacteriën doodt
- maagzuur
- een zuur in maagsap dat bacteriën doodt
- middenrif
- taai gespierd vlies dat tussen de borst- en buikholte zit. Als de middenrifspieren samentrekken, beweegt het middenrif naar beneden
- middenrifademhaling
- ademhalen door het middenrif platter en weer boller te maken
- mineralen
- beschermende stof en bouwstof, bijvoorbeeld ijzer of kalk (calcium)
- mondholte
- hier wordt voedsel gekauwd en vindt de eerste vertering plaats door speeksel
- nicotine
- verslavende stof in de rook van tabak
- ondergewicht
- een te laag gewicht
- ondervoed
- een tekort aan voedingsstoffen, kan leiden tot ziekte
- ontlasting
- poep; bestaat voor een groot deel uit onverteerbare stoffen
- optimumtemperatuur
- temperatuur waarbij een enzym het snelst werkt
- orgaan
- deel van het lichaam van een organisme met een bepaalde functie
- orgaansstelsel
- aantal organen die samenwerken aan één bepaalde grote activiteit van het lichaam
- overgewicht
- een te hoog gewicht
- peristaltische bewegingen
- spierbewegingen door kringspieren en lengtespieren in de wand van je verteringsstelsel, die de voedselbrij mengen met verteringssappen en door het verteringsstelsel duwen
- planteneters
- eten alleen plantaardig voedsel
- plooikiezen
- kiezen van planteneters; hebben harde richels waarmee het voedsel fijngemalen wordt
- poep
- ontlasting; bestaat voor een groot deel uit onverteerbare stoffen
- ribademhaling
- ademhalen door de borstkas (ribben en borstbeen) uit te zetten en terug te laten zakken
- schijf van vijf
- hulpmiddel om gezond en gevarieerd eten te kiezen; bestaat uit vijf vakken
- slijmcellen
- cellen in het slijmvlies van je luchtpijp en bronchiën die slijm maken
- speeksel
- verteringssap uit de speekselklieren dat koolhydraten afbreekt
- stigma
- opening van een trachee in het achterlijf van een insect
- strotklepje
- klepje dat bij slikken de luchtpijp afsluit
- suikerziekte
- aandoening waardoor iemand geen of te weinig insuline maakt. Het gevolg van een tekort aan insuline is dat cellen gebrek hebben aan glucose
- tandbederf
- het ontstaan van gaatjes in tanden en kiezen doordat bacteriën suikers in voedsel omzetten in een zuur
- tandplak
- een kleverig laagje van bacteriën en voedselresten op het gebit
- teer
- een stof in tabak die de longblaasjes beschadigt en een verhoogde kans op longkanker geeft
- tracheeën
- ademhalingsorgaan van insecten; sterk vertakte buizen in het lichaam
- trilhaarcellen
- cellen in het slijmvlies van je luchtpijp en bronchiën met trilharen die het slijm naar de keelholte bewegen
- twaalfvingerige darm
- in de twaalfvingerige darm komt alvleessap en gal bij het voedsel
- uitademen
- de longen worden kleiner en de lucht gaat de longen uit
- uitscheidingsorganen
- verwijderen giftige, overtollige en overbodige stoffen uit je bloed; voorbeelden: lever, nieren, huid en longen
- uitwendige kieuwen
- bestaan uit dunne huidplooien met veel bloedvaatjes, bevinden zich aan de buitenkant van het lichaam
- verbranding
- het vrijmaken van energie uit energierijke voedingsstoffen
- vertering
- het zo klein maken van grote voedingsstoffen dat ze via de dunne darmwand kunnen worden opgenomen in het bloed
- verteringsstelsel
- orgaanstelsel met als taak het kleiner maken van voedsel
- verteringssap
- wordt afgegeven door verteringsklieren in verteringsstelsel om grote voedingsstoffen klein te maken
- vetten
- energierijke voedingsstoffen en bouwstoffen. Je lichaam slaat vet op onder de huid en rondom organen in de buikholte
- vitaminen
- beschermende stoffen, bijvoorbeeld vitamine A, B, C of D
- vleeseters
- eten alleen dierlijk voedsel
- voedingsmiddelen
- alles wat je eet of drinkt
- voedingsmiddelentabel
- tabel waarin van bijna alle voedingsmiddelen staat welke voedingsstoffen erin zitten
- voedingsstoffen
- stoffen in voedingsmiddelen: zetmeel, suiker, vetten, eiwitten, mineralen, vitaminen en water
- voedingsvezels
- onverteerbare stoffen uit plantencellen die ervoor zorgen dat de spieren in je darmen actief blijven
- voedingswaarde
- geeft aan hoeveel (gezonde) voedingsstoffen en energie in een maaltijd of voedingsmiddel zitten
- water
- een bouwstof; je cellen bestaan voor het grootste deel uit water. Water is ook een afvalstof van de verbranding
- weefsel
- groep cellen met dezelfde vorm en functie
- zuurstof
- gas uit de lucht dat nodig is voor de verbranding; komt in je lichaam door inademing
- constant
- hetzelfde, je lichaam houdt de hoeveelheid stoffen in je bloed zo veel mogelijk hetzelfde
- essentiële vetzuren
- vetzuren die je alleen uit je voedsel kunt halen, je lichaam kan ze zelf niet maken
- norm
- de waarde die iets moet hebben, bijvoorbeeld de temperatuur van je lichaam of de hoeveelheid suiker in je bloed
- onverzadigde vetzuren
- type vetzuur dat vooral in plantaardige producten voorkomt
- regelkringen
- een regelkring werkt door meten, vergelijken met de norm, bijstellen en opnieuw meten
- verzadigde vetzuren
- type vetzuur dat vooral in dierlijke producten voorkomt; verhoogt het cholesterolgehalte van het bloed
- vetzuren
- bouwsteen van een vetmolecuul, in een vetmolecuul zitten drie vetzuren