Begrippenlijst poëzie en ficie
Woorden in deze lijst (45)
Origineel
- Alliteratie
- Beginrijm. Woorden die in de buurt van elkaar staan en met dezelfde letter of klank beginnen.
- Assonantie
- Klankrijm. Woorden met dezelfde klank die in de buurt van elkaar staan.
- Autobiografie
- Boek waarin de auteur een beschrijving geeft van (een deel van) zijn eigen leven.
- Beeldspraak
- Praten met beelden. De schrijver gebruikt een beeld om iets uit te leggen.
- Chronologische volgorde
- De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvinden.
- Cliffhanger
- Een verhaal wordt op een spannend moment onderbroken. Je wilt dan verder lezen om te weten hoe het verhaal verdergaat.
- Dystopie
- Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt. Meestal heeft er een ramp plaatsgevonden en/
of zijn er mensen aan de macht gekomen die andere mensen onderdrukken. Daardoor is de wereld veranderd in een plaats waar je niet zou willen leven. - Eindrijm
- Het laatste woord van een regel rijmt op het laatste woord van een vorige regel.
- Feelgoodverhaal
- Verhaal dat fijn is om te lezen, omdat het 'wensvervullend' is: je hoopt dat er iets fijns gebeurt met de hoofdpersoon en dat gebeurt dan ook.
- Flashback
- Een sprong terug in de tijd. Er wordt iets beschreven wat eerder is gebeurd.
- Genre
- Bijvoorbeeld griezelverhaal of verhaal over geschiedenis.
- Hij/
zij-vorm - Als er geen ik-persoon in het verhaal voorkomt, is het verhaal geschreven in de hij-of zij-vorm.
- Homoniem
- Een woord dat meerdere betekenissen heeft.
- Hoofdpersoon
- De persoon over wie het hele boek gaat. Je kunt lezen wat hij/
zij denkt en voelt. - Ik-vorm
- Als een verhaal een ik-persoon heeft, is het geschreven in de ik-vorm. Je weet wat de ik-persoon denkt en voelt.
- Informatie boek
- Informatieve boeken zijn geschreven om je informatie te geven over een bepaald onderwerp. De meeste informatieve boeken bestaan uit korte hoofdstukjes met kopjes. Ook staan er vaak afbeeldingen bij.
- Inleven
- Je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand anders zich voelt.
- Ironie
- (Milde) spot. Het (humoristische) effect wordt bereikt door iets anders te zeggen dan je bedoelt, bijvoorbeeld door middel van -overdrijving (iets erger maken dan het is); -understatement (iets minder erg maken dan het is); -omkering (het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt); -niet-passend woordgebruik.
- Karaktereigenschap
- Hoe iemand is. Bijvoorbeeld: vrolijk, slordig, grappig, lui of rustig.
- Leesboek
- Leesboeken zijn geschreven om je te amuseren. Het zijn verhalen met een hoofdpersoon van wie je weet wat hij of zij denkt en voelt.
- Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
- ‘Het regent’ is een voorbeeld van letterlijk taalgebruik: je zegt precies wat je bedoelt. ‘De hemel huilt’ is figuurlijk taalgebruik: je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt.
- Limerick
- Grappig bedoeld gedichtje van vijf regels met een vast rijmschema (a a b b a). In de eerste regel worden meestal een personage en een plaatsnaam genoemd.
- Onbetrouwbare verteller
- De verteller geeft informatie die niet juist is. Soms heb je dat niet meteen in de gaten en kom je er pas later achter dat er iets niet klopt.
- Onderwerp
- Waar het verhaal over gaat. Bijvoorbeeld: pesten, verliefdheid, voetbal.
- Ontwikkeling van een personage
- In de meeste boeken veranderen personages door wat ze meemaken. Die verandering noem je ontwikkeling.
- Parodie
- Iets belachelijk maken door het na te doen.
- Perspectief
- Het perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij of zij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon.
- Puntdicht
- Kort gedicht met in de laatste regel(s) een (taal)grapje.
- Realistisch
- De personen in een verhaal maken dingen mee die in het echt ook kunnen gebeuren.
- Regel
- Een regel in een gedicht hoeft niet te beginnen met een hoofdletter of te eindigen met een leesteken. Het zijn gewoon alle woorden die op één regel staan.
- Rijm
- Als de laatste stukjes van twee woorden hetzelfde klinken, rijmen ze.
- Rijmschema
- De manier waarop de regels van een gedicht op elkaar rijmen. Je maakt een rijmschema door alle regels die op elkaar rijmen dezelfde letter te geven.
- Ruimte
- De plaats waar een verhaal zich afspeelt.
- Sfeer
- Hoe iets aanvoelt. Bijvoorbeeld griezelig of gezellig.
- Spanning
- Alles wat maakt dat je wilt doorlezen omdat je wilt weten hoe het verhaal verdergaat.
- Sonnet
- Een gedicht dat bestaat uit veertien regels, die zijn verdeeld over vier strofen. De eerste twee strofen bestaan elk uit vier regels, de laatste twee strofen elk uit drie. Een sonnet heeft een strak rijmschema.
- Stijl
- De manier waarop de schrijver schrijft.
- Strofe
- De regels in een gedicht die bij elkaar horen. Tussen de strofen is een regel overgeslagen.
- Tijd
- De tijd waarin een verhaal zich afspeelt. Historische verhalen kunnen zich bijvoorbeeld afspelen in de tijd van de Grieken en Romeinen, ridders en monniken, maar ook in hervormingen, pruiken en revoluties of burgers en stoommachines.
- Uiterlijke kenmerken
- Hoe iemand eruitziet.
- Verhaallijn
- Beschrijft (met een begin, een middenstuk en een einde) wat een personage meemaakt. Als een boek meerdere verhaallijnen heeft, moeten deze altijd iets met elkaar te maken.
- Vooruitwijzing
- Aanwijzing dat er iets gaat gebeuren, vaak zonder dat je precies weet wat er gaat gebeuren.
- Wisseling van tijd, plaats, perspectief
- Een schrijver kan een verhaal spannend maken door regelmatig van tijd, plaats en/
of perspectief te wisselen. Hij kan je hiermee op het verkeerde been zetten, maar ook een beetje misleiden. - Woordspeling
- Een spelletje met woorden.
- Zin
- Een zin begint met hoofdletter en eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken.