Na klar! - 1 & 2 HAVO/VWO - Urlaub - Les 6 Ferienpläne - Redemittel

Woorden in deze lijst (26)

Origineel

Hoe laat vertrekken jullie?: Wie spät fährt ihr ab?
Ga je met de fiets, de bus of de metro?: Fährst du mit dem Fahrrad, dem Bus oder der U-Bahn?
Hij gaat met de auto of de motor.: Er fährt mit dem Auto oder dem Motorrad.
Hoe lang duurt de rit?: Wie lange dauert die Fahrt?
Ik vaar graag met een schip.: Ich fahre gerne mit einem Schiff.
De training duurt van vier tot acht uur.: Das Training dauert von vier bis acht Uhr.
Er zijn regenbuien.: Es gibt Regenschauer.
De wind waait hard.: Der Wind weht stark.
De zon schijnt vaak.: Die Sonne scheint häufig.
Het regent soms.: Es regnet manchmal.
Het is morgen licht bewolkt.: Es ist morgen leicht bewölkt.
De vlucht duurt een uur.: Der Flug dauert eine Stunde.
Voor het ontbijt kijk ik nooit tv.: Vor dem Frühstück sehe ich nie fern.
We gaan al vijf jaar naar Italië.: Wir fahren schon seit fünf Jahren nach Italien.
Een week geleden was ik in Berlijn.: Vor einer Woche war ich in Berlin.
We gaan met de tram of met de metro.: Wir fahren mit der Straßenbahn oder mit der U-Bahn.
We vliegen met het vliegtuig naar Turkije.: Wir fliegen mit dem Flugzeug in die Türkei.
De cursus duurt van een tot vier.: Der Kurs dauert von eins bis vier.
De vakantie begint volgende week.: Die Ferien beginnen nächste Woche.
We komen om acht uur aan.: Wir kommen um acht Uhr an.
Het is zonnig en onbewolkt.: Es ist sonnig und heiter.
Het is heet.: Es ist heiß.
Het is onweer.: Es gibt ein Gewitter.
We zijn om vijf uur weer thuis.: Wir sind um fünf Uhr wieder zu Hause.
Na het eten gaan we vaak zwemmen.: Nach dem Essen gehen wir oft schwimmen.
Later gaan we naar de bioscoop.: Später gehen wir ins Kino.