Nectar - 1 havo/vwo - Hoofdstuk 5 - Planten - deel 2
Woorden in deze lijst (41)
Origineel
- uitlopen
- als in de lente een nieuw stuk tak uit een eindknop groeit
- uitlopers
- lange stengel die over de grond kruipt en waarbij op sommige plaatsen wortels ontstaan; hieruit groeien nieuwe planten
- vaatbundel
- groepjes vaten bij elkaar in een plant
- vacuole
- blaasje in een plantencel dat gevuld is met water; geeft stevigheid aan plantencellen
- vaten
- dunne buisjes waardoor water en opgeloste stoffen in de plant vervoerd worden
- veredelen
- verbeteren van de eigenschappen van gewassen
- vermeerderen
- planten ongeslachtelijk laten voortplanten
- vetten
- voedingsstof; worden bij planten als reservevoedsel opgeslagen in zaden zoals pinda’s en zonnebloempitten
- vitaminen
- voedingsstof; zorgen dat allerlei processen in een organisme goed verlopen
- voortplantingscellen
- speciale cellen waaruit door bevruchting een nieuwe organisme kan ontstaan; bij planten zijn dat stuifmeelkorrel en eicel
- vruchtbeginsel
- onderste deel van de stamper, waar de zaadbeginsels met eicellen in zitten; het vruchtbeginsel groeit na de bevruchting uit tot vrucht
- vruchten
- ontstaan bij planten na de bevruchting uit het vruchtbeginsel; in de vrucht zitten de zaden
- water
- nodig bij het maken van glucose (fotosynthese) en ook bij het ontkiemen van zaden en voor het vervoer van stoffen door de plant
- weefsel
- groep cellen met dezelfde vorm en dezelfde functie
- windbloemen
- onopvallende bloemen, die door de wind bestoven worden
- wortelharen
- dunne uitsteeksels aan de wortels waarmee de plant water en opgeloste stoffen (mineralen) opneemt
- wortels
- deel van de plant waarmee water met mineralen uit de bodem wordt opgenomen; de wortels zorgen er ook voor dat de plant stevig in de grond staat
- wortelstokken
- stengels die onder de grond groeien; op sommige plaatsen zitten verdikkingen, waaruit nieuwe planten groeien
- zaadbeginsels
- zitten in een vruchtbeginsel; na de bevruchting groeien de zaadbeginsels uit tot zaden
- zaadhuid
- buitenste laag van een zaadje van een plant; beschermt de kiem en zaadlobben
- zaadlobben
- het eerste paar blaadjes met reservevoedsel voor de kiem
- zaadverspreiding
- het verspreiden van zaden in de vrucht; voorkomt dat rijpe zaden allemaal vlak bij de moederplant terechtkomen; zaadverspreiding kan door de wind, door dieren of door de plant zelf
- zaden
- ontstaan bij planten na de bevruchting uit de zaadbeginsels; ze zitten in een vrucht
- zelfbestuiving
- als het stuifmeel op de bloemen van dezelfde plant terechtkomt
- zetmeel
- voedingsstof; wordt bij planten als reservevoedsel opgeslagen in wortels en in zaden, zoals rijst en tarwekorrels
- zetmeelkorrels
- korrels in een plantencel waarin zetmeel zit opgeslagen, bijvoorbeeld bij aardappelen en bonen
- zijknoppen
- knoppen aan de takken, waaruit nieuwe zijtakken groeien
- zonlicht
- licht van de zon dat de benodigde energie geeft voor de fotosynthese bij planten
- zuurstof
- gas dat als afvalstof bij planten vrijkomt tijdens de fotosynthese; mensen en dieren ademen dit in
- zwaartekracht
- aantrekkingskracht tussen de aarde en organismen en voorwerpen op aarde; hierdoor groeien wortels de grond in
- commensalisme
- als twee organismen van een verschillende soort langdurig samenleven en de ene soort heeft er voordeel van en de andere geen nadeel
- epifyt
- organisme dat op planten groeit, zonder dat het er voedingsstoffen aan onttrekt; bijvoorbeeld bepaalde orchideeën op bomen
- gastheerplant
- plant waaruit een parasiet zijn voedingsstoffen haalt
- kolonie
- groep organismen van dezelfde soort die bij elkaar leven
- korstmos
- mutualisme; samenleven van een schimmel met een alg
- mutualisme
- als twee organismen van een verschillende soort langdurig samenleven en beide soorten hebben daar voordeel van
- parasiet
- plant die zijn voedingsstoffen uit andere planten haalt
- parasitisme
- als twee organismen van een verschillende soort langdurig samenleven en de ene soort heeft daar voordeel van en de andere soort nadeel
- symbionten
- twee soorten organismen die met elkaar samenleven
- symbiose
- als twee soorten organismen langdurig samenleven
- wortelknolletjes
- knolletjes aan de wortels van bijvoorbeeld een erwtenplant, waarin rhizobiumbacteriën leven