Nectar - 2-3 havo/vwo - Hoofdstuk 13 - Dieren en planten
Woorden in deze lijst (72)
Origineel
- aanpassingen
- eigenschappen van een organisme waardoor het organisme in een bepaalde omgeving kan leven
- alcoholische gisting
- afbreken van glucose in gistcellen in een omgeving zonder zuurstof: glucose à alcohol + koolstofdioxide + energie
- alleseters
- eten (delen van) planten en dieren; bijvoorbeeld de mens
- bastvaten
- vaten waardoor transport van water met opgeloste voedingsstoffen door de plant plaats vindt
- bioluminescentie
- dieren zenden licht uit; komt veel voor bij dieren in de diepzee
- blaasgat
- ademopening bovenop de kop van walvissen
- camouflage
- door de kleur of de vorm van een dier valt het niet op in de omgeving
- capillaire werking
- omhoog kruipen van water in de dunne houtvaten
- darmflora
- bacteriën die in je dikke darm leven van de onverteerbare stoffen
- diffusie
- stoffen in een gas of een vloeistof verplaatsen zich van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie, totdat de concentratie op beide plekken gelijk is. Hoe groter het verschil in concentratie, hoe sneller de diffusie verloopt
- dubbele bloedsomloop
- het bloed stroomt van het hart naar de longen en daarna via het hart naar de andere organen
- eiwitten
- bouwstoffen; planten maken ze van glucose en mineralen
- endocytose
- deeltjes in een cel opnemen met behulp van een membraanblaasje
- energie
- Dieren en mensen krijgen energie via het voedsel. Ze gebruiken de energie voor bewegen, de lichaamstemperatuur, cellen maken en wat er uit het lichaam gaat
- energiebalans
- hierin staat hoeveel energie een dier binnenkrijgt (door voeding) en hoeveel energie hij nodig heeft (voor bewegen, lichaamstemperatuur, cellen maken en wat er uit het lichaam gaat)
- enkelvoudige bloedsomloop
- per rondgang door het lichaam stroomt het bloed maar één keer door het hart
- exocytose
- deeltjes uit een cel afgeven via een blaasje
- fotosynthese
- uit koolstofdioxide en water ontstaat in de bladgroenkorrels glucose en zuurstof; hiervoor is ook zonlicht nodig
- gaswisseling
- het uitwisselen van gassen bijvoorbeeld tussen water en bloed of tussen lucht en bloed
- gesloten bloedsomloop
- bloedsomloop waarbij het bloed steeds in hart of bloedvaten stroomt
- gisten
- eencellige schimmels die zowel in een omgeving met zuurstof als in een omgeving zonder zuurstof kunnen leven. Met zuurstof voeren ze verbranding uit, zonder zuurstof alcoholische gisting
- glucose
- stof ontstaat bij fotosynthese
- herkauwen
- opnieuw kauwen van al voorgekauwd gras
- hijgen
- doen dieren om warmte kwijt te raken. Er stroomt lucht langs de tong waaraan het dier de lichaamswarmte afgeeft
- houtvaten
- vaten waardoor transport van water en mineralen van de wortels naar boven plaatsvindt
- huidmondjes
- kleine openingen in het blad, waardoor gassen het blad in- en uitgaan
- isoleren
- goed warmte vasthouden of tegenhouden; zo blijf je warm of juist koel
- kieuwboog
- deel van een kieuw waar de kieuwplaatjes aan vast zitten
- kieuwdeksel
- klep die de kieuwholte kan openen en sluiten
- kieuwen
- ademhalingsorganen van vissen
- kieuwplaatje
- deel van een kieuw, waar zuurstof uit het water naar het bloed van de vis gaat en koolstofdioxide vanuit het bloed naar het water gaat
- knipkiezen
- de kiezen van vleeseters; werken als een schaar voor het knipkerven van stukjes vlees
- knobbelkiezen
- kiezen van alleseters; hebben knobbels waarmee ze voedsel pletten en malen
- koolstofdioxide
- gas dat planten nodig hebben voor het maken van glucose (fotosynthese)
- koudbloedig
- de lichaamstemperatuur van een koudbloedig dier hangt af van de omgevingstemperatuur. Als het te koud is kan het dier niet actief zijn
- lamellen
- dunne plaatjes met haarvaten, waaruit een kieuwplaatje bestaat
- lichaamsoppervlak
- de oppervlakte van de buitenkant van een dier
- luchtstroom
- lucht die langs het lichaam strijkt door bijvoorbeeld wind of wapperende oren van een olifant. Een luchtstroom helpt mee om af te koelen
- melkzuurbacteriën
- bacteriën die zowel in een omgeving met zuurstof als in een omgeving zonder zuurstof kunnen leven. Met zuurstof voeren ze verbranding uit, zonder zuurstof melkzuurgisting
- melkzuurgisting
- afbraak van suiker door melkzuurbacteriën in een omgeving zonder zuurstof: suiker à melkzuur + energie
- mimicry
- een diersoort lijkt op een andere gevaarlijke, giftige of vies smakende diersoort
- mineralen
- meststoffen die een plant opneemt met zijn wortels
- open bloedsomloop
- bloedsomloop waarbij het bloed door bloedvaten en vrij tussen de cellen door stroomt
- planteneters
- eten (delen van) planten; bijvoorbeeld koeien
- plooikiezen
- kiezen van planteneters; hebben harde richels (plooien) op het kauwvlak voor het fijnmalen van plantaardig voedsel
- poolplanten
- planten met aanpassingen aan koude en droge omstandigheden
- predatoren
- roofdieren; dieren die andere dieren doden en eten
- prooidieren
- dieren die gegeten worden door andere dieren
- rottingsbacteriën
- bacteriën die in zuurstofloze omstandigheden leven van dode resten, produceren methaangas en stinkende gassen
- spermaceti
- Of walschot. Vetachtige stof in de kop van een potvis. Helpt bij het stijgen en dalen van de potvis
- stigma (stigmata)
- opening (openingen) in het lichaam van een insect om lucht naar binnen en naar buiten te laten
- tegenstroomprincipe
- uitwisseling van stoffen, zoals bijvoorbeeld zuurstof en koolstofdioxide, tussen twee in tegengestelde richting stromende vloeistoffen
- tracheeën
- adembuizen in het lichaam van een insect. Zuurstof gaat vanuit de lucht in de buizen naar de cellen, koolstofdioxide gaat vanuit de cellen naar de lucht
- vaatbundels
- groepjes vaten (buisjes) waardoor het transport van stoffen in planten plaatsvindt
- vetten
- energierijke stof; planten bewaren ze in zaden
- verbranding
- afbreken van glucose in aanwezigheid van zuurstof; het levert de cel de benodigde energie: glucose + zuurstof --> koolstofdioxide + water + energie
- vitaminen
- beschermende stoffen; planten maken ze van glucose
- vleeseters
- eten vlees van andere dieren; bijvoorbeeld katten
- walschot
- Of spermaceti. Vetachtige stof in de kop van een potvis. Helpt bij het stijgen en dalen van de potvis
- warmbloedig
- warmbloedige dieren hebben een vrij constante lichaamstemperatuur
- water
- water ontstaat bij de verbranding en wordt gebruikt voor de fotosynthese
- winterrust
- hiermee overleeft bijvoorbeeld een eekhoorn de winter. De eekhoorn wordt af en toe wakker om te eten. Tijdens de winterrust daalt de lichaamstemperatuur, de hartslag en het aantal ademhalingen per minuut
- winterslaap
- manier van bijvoorbeeld een egel om de koude winter te overleven. Tijdens de winterslaap daalt de lichaamstemperatuur, de hartslag en het aantal ademhalingen per minuut. De egel slaapt de hele winter door
- woestijnplanten
- planten met aanpassingen aan droge omstandigheden
- wondernet
- netwerk van bloedvaten dat, afhankelijk van de omstandigheden, meer of minder bloed kan bevatten
- worteldruk
- de houtvaten in de wortels zijn zo vol, dat het water omhoog geduwd wordt
- zetmeel
- energierijke stof; planten bewaren dit als reservevoedsel in wortels, knollen, bollen en zaden
- zuigkracht
- door verdamping van water uit de bladeren wordt water in houtvaten omhoog gezogen
- zuurstof
- gas dat ontstaat bij de fotosynthese en dat nodig is voor de verbranding
- hoogwatervluchtplaats
- plaats in zee die niet overstroomt raakt tijdens hoogwater. Vogels gebruiken dit als rustplaats
- opvetten
- zoveel mogelijk vet opslaan in het lichaam. Vogels doen dit voordat ze een grote tocht maken
- ruien
- vervangen van de veren door vogels