Bio thema 8+9

Bio thema 8+9

Fenna
7

Woorden in deze lijst (105)

stofwisseling
het omzetten van stoffen in andere stoffen
zuurstof
element dat in organismen altijd deel uitmaakt van organische moleculen
energie
nodig om de verbindingen tussen koolstof- en waterstofatomen tot stand te brengen; komt vrij bij het verbreken van de bindingen
chemische energie
energie die in de bindingen tussen atomen van stoffen is opgeslagen
glucose
organische stof die als brandstof en als bouwstof belangrijk is voor de stofwisseling
brandstof
voedingsstof die energie kan leveren bij de dissimilatie
bouwstof
voedingsstof die wordt gebruikt voor de vorming van organische moleculen bij de voortgezette assimilatie
assimilatie
opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen
dissimilatie
afbraak van grote organische moleculen tot kleinere moleculen
warmte
een van de vormen waarin energie bij dissimilatie vrijkomt
kinetische energie
bewegingsenergie van deeltjes of voorwerpen
koolstofdioxide
stof waaruit samen met water bij koolstofassimilatie glucose wordt gevormd
koolstofassimilatie
de vorming van glucose uit koolstofdioxide en water
fotosynthese
proces waarbij planten en cyanobacteriën lichtenergie gebruiken voor de vorming van glucose
lichtenergie
wordt bij fotosynthese door planten en cyanobacteriën gebruikt voor de vorming van glucose
voortgezette assimilatie
proces waarbij grote organische moleculen met veel energierijke bindingen ontstaan
ATP
energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen
ADP
energiedragermolecuul dat bestaat uit adenosine en twee fosfaatgroepen
enzymen
eiwitten die chemische omzettingen katalyseren
katalyseren
chemische omzettingen mogelijk maken of versnellen
substraat
stof waarop een enzym inwerkt
enzym-substraatcomplex
ontstaat wanneer een substraatmolecuul aan een enzymmolecuul bindt
optimumkromme
diagram dat het verband tussen bijvoorbeeld de temperatuur en de enzymactiviteit weergeeft
pH
zuurgraad
bladgroen
pigment dat energie uit licht kan opnemen en omzetten
bladgroenkorrels
bevatten bladgroen en enzymen waardoor fotosynthese kan plaatsvinden
koolhydraten
moleculen die zijn opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof en in de cel vooral een functie als bouwstof, brandstof of reservestof hebben
sachariden
moleculen die zijn opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof en in de cel vooral een functie als bouwstof, brandstof en reservestof hebben
reservestof
stof die kan dienen als brandstof, warmte-isolator en bouwstof
monosachariden
enkelvoudige suikers, bevatten vijf of zes C-atomen, bijvoorbeeld glucose, galactose en fructose
disachariden
verbinding tussen twee monosachariden, bijvoorbeeld maltose, lactose en sacharose
polysachariden
verbinden van vele monosachariden, bijvoorbeeld zetmeel, glycogeen en cellulose
zetmeel
polysacharide die in de bladgroenkorrels en zetmeelkorrels van plantaardige cellen wordt opgebouwd uit ongeveer zesduizend glucosemoleculen; reservestof
glycogeen
polysacharide die bij dieren in de lever en in spieren wordt gevormd; bestaat uit meer dan twintigduizend glucosemoleculen en is sterk vertakt; reservestof
cellulose
polysacharide die het hoofdbestanddeel is van de celwanden van planten
eiwitten
ketens van enkele tot meer dan duizenden aminozuren
aminozuur
centraal C-atoom met daaraan gebonden een aminogroep (NH2), een carboxylgroep (COOH), een H-atoom en een restgroep (R) die typerend is voor het aminozuur
primaire structuur
niveau van ruimtelijke bouw van een eiwitmolecuul dat wordt bepaald door de typen aminozuren die erin voorkomen en de volgorde waarin deze aminozuren voorkomen
secundaire structuur
de spiraalvorm (helix) van een eiwit die ontstaat doordat de meeste aminozuren bij hun binding een bepaalde hoek ten opzichte van elkaar maken
tertiare structuur
de specifieke vorm van een eiwit die ontstaat doordat de spiraalstructuur op een bepaalde manier wordt 'opgevouwen' door de vorming van waterstofbruggen en zwavelverbindingen
quaternaire structuur
de manier waarop meerdere polypeptidenketens samen een eiwit vormen
vetten
verbindingen met de elementen C, O en H; veel vetten zijn triglyceriden, die worden gevormd doordat drie vetzuurmoleculen zich binden aan een glycerolmolecuul
glycerol
verbinding van drie C-atomen waaraan drie OH-groepen zijn gebonden
vetzuren
bestaan uit lange ketens van CH2-groepen met aan het eind daarvan een carboxylgroep (COOH)
fosfolipiden
bij fosfolipiden is een vetzuur van het triglyceride vervangen door een fosfaatgroep
energievoorziening
de belangrijkste brandstof die zorgt voor de energievoorziening in cellen is glucose
aerobe dissimilatie
dissimilatie van glucose met zuurstof
verbranding
dissimilatie van glucose met zuurstof
anaerobe dissimilatie
dissimilatie van glucose zonder zuurstof
gisting
dissimilatie van glucose zonder zuurstof
alcohol
stof die bij gisting kan ontstaan en die veel chemische energie bevat
melkzuur
stof die bij gisting kan ontstaan; ontstaat in zuurstofarme omgeving doordat melkzuurbacteriën glucose afbreken.
DNA
Desoxyribonucleïnezuur; bevat informatie van alle erfelijke eigenschappen van een organisme
Genoom
Alle DNA-moleculen in een cel van een organisme
Plasmiden
Korte stukjes circulair DNA in het cytoplasma bij sommige prokaryoten
Nucleïnezuur
Een DNA-molecuul is een nucleïnezuur
Nucleotide
DNA bestaat uit twee ketens van aan elkaar gekoppelde nucleotiden die bestaan uit desoxyribose, een fosfaatgroep en een stikstofbase
Basenparing
Stikstofbasen verbinden twee DNA-nucleotideketens met elkaar door vaste basenparing
Basenpaar
Elke stikstofbase heeft een vaste bindingspartner: adenine met thymine en guanine met cytosine
Dubbelstrengs DNA
Twee nucleotidenketens die bij elkaar worden gehouden door de bij elkaar horende stikstofbasen
Helixstructuur
In een dubbelstrengs DNA-molecuul zijn de twee ketens in een spiraalvorm om elkaar heen gedraaid
Chromosomen
Zeer lange dubbelstrengs DNA-moleculen
DNA-sequentie
Volgorde waarin nucleotiden in een DNA-molecuul zijn gerangschikt
Nucleotiden volgorde
Volgorde waarin nucleotiden in een DNA-molecuul zijn gerangschikt
Niet-coderen DNA
DNA dat niet codeert voor eiwitten
S-fase
Fase van de celcyclus waarin het DNA wordt gekopieerd
DNA-replicatie
Kopiëren van het DNA voor de celdeling
M-fase
Fase waarin de celdeling plaatsvindt en de kopieën van de chromosomen worden verdeeld over de dochtercellen
Vrije DNA-nucleotiden
DNA-nucleotiden die los in het kernplasma voorkomen
DNA polymerase
Enzym dat langs een enkelvoudige DNA-keten schuift en vrije nucleotiden uit het kernplasma verbindt met de vrijgekomen basen in het DNA-molecuul
Telomeer
Niet-coderend repetitief DNA aan de uiteinden van een DNA-molecuul dat is ingekapseld in beschermende eiwitten
RNA
Enkelstrengs nucleïnezuur dat bestaat uit nucleotiden die als monosacharide ribose en als stikstofbasen adenine, cytosine, guanine en uracil bevatten; RNA brengt informatie over voor de synthese van een eiwit naar een ribosoom
mRNA
RNA dat de informatie voor de synthese van een eiwit overbrengt naar een ribosoom in het cytoplasma
Transcriptie
Vorming van mRNA langs DNA (celkern)
Translatie
Aminozuren worden in een ribosoom aan elkaar gekoppeld tot eiwitten in een volgorde die wordt bepaald door een mRNA-molecuul
Codon
Drie opeenvolgende nucleotiden in het mRNA die coderen voor één aminozuur
Genetische code
Vertaling van de nucleotidevolgorde in het mRNA naar aminozuren in een eiwit
Start codon
Codon (AUG) waarmee de synthese van een aminozuurketen start
tRNA
RNA dat aminozuren uit het cytoplasma naar het ribosoom vervoert
Stopcodons
Codons die niet coderen voor een aminozuur, waardoor de eiwitsynthese stopt
Genregulatie
Aan- of uitzetten van genen
Genexpressie
Proces waarbij de informatie van het DNA door transcriptie wordt overgeschreven naar een mRNA-molecuul, waarvan de code door translatie wordt omgezet in een eiwit
Regulator genen
Genen die coderen voor eiwitten die de genexpressie regelen
Structuur genen
Genen in een prokaryoot die informatie bevatten voor het vormen van een eiwit
Celtypen
Gespecialiseerde cellen met een bepaalde functie
Stamcellen
Cellen die nog niet (volledig) zijn gespecialiseerd en die zich onbeperkt kunnen delen, waarbij een van de dochtercellen een nieuwe stamcel wordt en de andere dochtercel zich differentieert tot een specifiek celtype
Celdifferentiatie
Proces waarbij een stamcel zich ontwikkelt tot een specifiek celtype
Apoptose
Proces waarbij een cel zichzelf laat afsterven, waardoor overbodige en ongewenste weefsels verdwijnen
Epigenetica
Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van factoren die de genexpressie beïnvloeden, zoals stress, voeding en drugs
Mutatie
Verandering in de nucleotidevolgorde van het DNA
Genetische variatie
Variatie in genotypen binnen een soort
Puntmutatie
Verandering in één nucleotidepaar: vervanging door een ander nucleotidepaar of een invoeging of verwijdering van een nucleotidepaar
Genoommutatie
Mutaties waarbij het aantal chromosomen in een cel verandert doordat bij meiose I de chromosomen van een paar bij elkaar blijven of doordat bij meiose II de chromatiden van een chromosoom bij elkaar blijven
Mutagene factoren
Factoren die de frequentie verhogen waarmee mutaties plaatsvinden
Mutagene straling
Straling die de frequentie verhoogt waarmee mutaties plaatsvinden, zoals radioactieve straling, röntgenstraling en ultraviolette straling
Mutagene stoffen
Stoffen die de frequentie verhogen waarmee mutaties plaatsvinden, zoals stoffen in sigarettenrook en asbest
Tumor
Gezwel
DNA-analyse
Bepalen van de nucleotidesequentie van het genoom of van een deel van het DNA van een organisme en deze daarna bestuderen, vergelijken en interpreteren
Sequensen
Bepalen van de nucleotidesequentie van DNA
PCR
Polymerase chain reaction: techniek waarbij stukjes DNA in een PCR-machine worden gekopieerd tot er genoeg is voor onderzoek
Verwantschap
De mate waarin soorten of individuen verwant zijn aan elkaar
Biotechnologie
Verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens
Genetische modificatie
Het wijzigen van de eigenschappen van bacteriën, schimmels, planten en dieren
Transgeen
Organismen waarbij het DNA is veranderd en waarbij een gen is overgebracht van een organisme van een andere soort
Recombinant DNA techniek
De nucleotidevolgorde van het DNA in een organisme wijzigen door DNA in te brengen dat afkomstig is van een ander individu
Hoi Gast!