Na klar! - 3 VWO - Wie geht's dir? - Les 6 Mein Körper - Redemittel
Woorden in deze lijst (20)
Origineel
- Ben je ziek?
- Bist du krank?
- Wat is er precies gebeurd?
- Was ist genau passiert?
- Hoe gaat het met je?
- Wie geht es dir?
- Ik ben vandaag niet fit. Ik heb hoofdpijn.
- Ich bin heute nicht fit. Ich habe Kopfschmerzen.
- We hebben dringend een arts nodig.
- Wir brauchen dringend einen Arzt.
- Belt u alstublieft meteen op!
- Bitte rufen Sie sofort an!
- Ik voel me beroerd en ik ben misselijk.
- Ich fühle mich mies und mir ist übel.
- Geen probleem. Wat is er met je aan de hand?
- Kein Problem. Was ist los mit dir?
- Ik heb veel pijn in mijn linkerhand.
- Ich habe große Schmerzen in meiner linken Hand.
- Hij heeft een paar schrammen in het gezicht.
- Er hat einige Kratzer im Gesicht.
- Ik voel me niet goed. Ik ben duizelig.
- Ich fühle mich nicht gut. Mir ist schwindelig.
- Bij het skiën heb ik mijn linkerbeen gebroken.
- Beim Skifahren habe ich mir das linke Bein gebrochen.
- Hij heeft zijn voet verstuikt.
- Er hat sich den Fuß verstaucht.
- Mijn rechterarm doet pijn.
- Mir tut der rechte Arm weh.
- Ik mag over twee dagen weer naar huis.
- Ich darf in zwei Tagen wieder nach Hause.
- Wat vervelend dat je kiespijn hebt.
- Wie ärgerlich, dass du Zahnschmerzen hast.
- De huisarts onderzoekt mij en schrijft me medicijnen voor.
- Der Hausarzt untersuchte mich und verschrieb mir Medikamente.
- Een verpleegster in het ziekenhuis gaf me een injectie.
- Eine Krankenschwester im Krankenhaus gab mir eine Spritze.
- Hij heeft hoge koorts. Verder niets ergs.
- Er hat hohes Fieber. Sonst nichts Schlimmes.
- Beterschap! Ik kom snel even langs.
- Gute Besserung! Ich komme schnell mal vorbei.
