kapitel12

Halima

Woorden in deze lijst (236)

Origineel

de afspraak: der Termin(-e)
het voorstel: der Vorschlag(-e)
de afspraak: die Verabredung(-en)
de korting: die Ermäßigung
de oplossing: die Lösung(-en)
de tijd: die Zeit
de vertraging: die Verspätung(-en)
het cadeau: das Geschenk(-e)
afspreken: sich verabreden
afzeggen: absagen
benieuwd zijn naar: gespannt sein auf
beslissen: sich entscheiden, entschieden
cadeau geven: schenken
een bericht sturen: eine Nachricht schicken
elkaar ontmoeten: sich treffen, getroffen
er is, er zijn: es gibt
gelijk hebben: recht haben
iets bekijken: sich etwas anschauen
kijken: gucken
krijgen: bekommen, bekommen
langsgaan: vorbeigehen - vorbeigegangen
missen: verpassen
nadenken: nachdenken, nachgedacht
opbellen: anrufen, angerufen
plaatsvinden: stattfinden - stattgefunden
te binnen schieten: einfallen - eingefallen
uitrusten: sich ausruhen
uitvallen: ausfallen - ausgefallen
vinden van: halten von, gehalten
voorstellen: vorschlagen, vorgeschlagen
vragen: fragen
wachten: warten
zin hebben in: Lust haben auf
helemaal in: angesagt
inspannend, vermoeiend: anstrengend
moeilijk, lastig: schwierig
verassend: überraschend
aansluitend: anschließend
als, in het geval dat: falls
desondanks, toch: trotzdem
echter: allerdings
eens: mal
geen idee: keine Ahnung
iets: etwas
in geen geval: auf keinen Fall
in ieder geval: auf jeden Fall
maakt niet uit: (es ist) egal
maandelijks: monatlich
makkelijk; gewoon: einfach
meteen: sofort
met korting: ermäßigt
nauwelijks: kaum
of ... of: entweder ... oder
stipt: pünktlich
tenslotte, uiteindelijk: schließlich
tenzij: es sei denn
toch: doch
kortgeleden: vor kurzem
wekelijks: wöchentlich
De drummer: der Schlagzeuger
de gitarist: der Gitarrist(-en)
de kunstenaar: der Künstler
de roman: der Roman(-e)
de schrijver: der Verfasser
de toeschouwer: der Zuschauer
de toneelspeler, acteur: der Schauspieler
het beeld, de sculptuur: die Skulptur(-en)
de betekenis: die Bedeutung(-en)
de geschiedenis: die Geschichte
de (kranten) kop: die Schlagzeile(-n)
de kritiek: die Kritik
het podium: die Bühne(-n)
de recensie: die Rezension(-en)
de sfeer: die Stimmung(-en)
de tekening: die Grafik(-en)
de tentoonstelling: die Ausstellung(-en)
het verhaal: die Geschichte(-n)
het verhaal, de vertelling: die Erzählung(-en)
het hoofdstuk: das Kapitel
het schilderij: das Gemälde
aanbevelen: empfehlen, empfohlen
beargumenteren: begründen
begrijpen: verstehen, verstanden
behandelen: behandeln
bekritiseren: kritisieren
betekenen: bedeuten
enthousiast zijn over: begeistert sein von
instemmen, het ermee eens zijn: zustimmen
laten zien: zeigen
nadenken: sich überlegen
verschijnen: erscheinen, erschienen
vertellen: erzählen
volgen, begrijpen: nachvollziehen
wijzen op: hinweisen auf - hingewiesen
zeggen: sagen
begaafd, talentvol: begabt
geweldig: großartig
indrukwekkend: beeindruckend
kleurrijk: bunt
kritisch: kritisch
net zoals, vergelijkbaar: ähnlich
obeslist, gelijkspel: unentschieden
ongeloofelijk: unglaublich
ongewoon: ungewöhnlich
ontroerend: bewegend
overtuigend: überzeugend
spannend: spannend
verschrikkelijk: schrecklich
vreselijk: furchtbar
zenuwachtig: aufgeregt
zoetsappig: kitschig
Eens!: Einverstanden!
enigzins: einigermaßen
heel, helemaal: ganz
helemaal niet: überhaupt nicht
in principe: im Prinzip
met name, vooral: besonders
onafgebroken: pausenlos
onlangs: neulich
weliswaar: zwar
de advocaat: der Anwalt(-"e)
de baan: der Job, (-s)
het bedrijf: der Betrieb(-e)
het beroep: der Beruf(-e)
de decaan, de loopbaanadviseur: der Berufsberater
de programmeur: der Programmierer
de tolk: der Dolmetscher
het verschil: der Unterschied(-e)
de beslissing: die Entscheidung(-en)
het examen: die Prüfung(-en)
De firma: die Firma, die Firmen
het hbo: die Fachhochschule(-n)
de opleiding: die Ausbildung(-en)
het sterke punt: die Stärke(-n)
De toekomst: die Zukunft
het tussenjaar: die Auszeit
de vreemde taal: die Fremdsprache(-n)
Het ambacht: das Handwerk
Het buitenland: das Ausland
het eindexamen (vwo): das Abitur
het kantoor: das Büro(-s)
De stage: das Praktikum, die Praktika
de studie: das Studium
Architectuur: Architektur
bedrijfseconomie: Betriebswirtschaft (BWL)
geneeskunde: Medizin
informatica: Informatik
machinebouw: Maschinenbau
pedagogiek: Pädagogik
psychologie: Psychologie
rechten: Jura
horen, vernemen: erfahren - erfahren
kiezen voor: sich entscheiden für - entschieden
leiden: leiten
merken: merken
ondersteunen: unterstützen
onderzoeken: forschen
ontdekken: herausfinden - herausgefunden
Oprichten: gründen
passen bij: passen zu
zich aanmelden: sich anmelden
zich laten adviseren: sich beraten lassen
zich veroorloven: sich leisten
zwaarder wegen, de doorslag geven: überwiegen - überwogen
afwisselend: abwechslungsreich
creatief: kreativ
praktisch: praktisch
technisch: technisch
theoretisch: theoretisch
veelgevraagd: gefragt
verschillende: verschiedene
aan de andere kant: andererseits
aan de ene kant: einerseits
daarbij: dabei
daardoor: dadurch
eerst: erst mal
genoeg, voldoende: genügend
meteen, onmiddellijk: sofort
tijdens, terwijl: während
zowel ... als ook: sowohl ... als auch
het CV (curriculum vitae): der Lebenslauf (¨-e)
de medewerker: der Mitarbeiter
de opleidingsplaats: der Ausbildungsplatz(-"e)
de stagiair: der Praktikant(-en)
de technicus: der Techniker
de vakantiebaan: der Ferienjob(-s)
de advertentie: die Anzeige(-n)
de afwisseling: die Abwechslung
de baan: die Stelle(-n)
het cijfer: die Note(-n)
de ervaring: die Erfahrung(-en)
de ondersteuning: die Unterstützung
de solicitatie: die Bewerbung(en)
de uitdaging: die Herausforderung(-en)
de vaardigheid: die Fähigkeit(-en)
de vacature: die Stellenanzeige(-n)
de voorwaarde: die Voraussetzung(-en)
de werktijd: die Arbeitszeit(-en)
het bedrijf, de onderneming: das Unternehmen
het doel: das Ziel(-e)
het salaris: das Gehalt, (-"er)
het voorbeeld: das Beispiel(-e)
de documenten: die Unterlagen
de gegevens: die Daten
de kennis: die Kenntnisse
communiceren: kommunizieren
downloaden: herunterladen, heruntergeladen
duren: dauern
geinteresseerd zijn in: Interesse haben an
halen, met goed gevolg afleggen: bestehen, bestanden
makkelijk afgaan: leichtfallen - leichtgefallen
moeilijk afgaan, niet meevallen: schwerfallen - schwergefallen
ontwikkelen: entwickeln
produceren: Herstellen
soliciteren: sich bewerben um, beworben
werkzaam zijn: tätig sein
betrouwbaar: zuverlässig
In staat om in een team te werken: teamfähig
laag: niedrig
nieuwsgierig: neugierig
op contact met anderen gesteld: kontaktfreudig
tolerant: tolerant
verantwoordelijk: verantwortungsbewusst
zelfstandig: selbstständig
deeltijd: Teilzeit
eerst, aanvankelijk: zunächst
hoog: hoch
meteen: gleich
onder andere: unter anderem
op deze manier: auf diese Weise
op dit gebied: auf diesem Gebiet
pas: erst
van tevoren, bij voorbaat: im Voraus
volgens: laut
volgens afspraak: nach Vereinbarung
voltijd: Vollzeit