Spreektoets leerjaar 1 13 tot en met 17 oktober 2025

Lucas

Woorden in deze lijst (42)

Origineel

Comment tu t'appelles?: Hoe heet je?
Je m'appelle...: Ik heet
Tu as quel âge?: Hoe oud ben je?
J'ai ... ans: Ik ben ... jaar oud
Tu habites où?: Waar woon je?
J'habite à ...: Ik woon in
Tu as un frère ou une soeur?: Heb je een broer of een zus?
Oui, j'ai un frère, deux frères, trois frères, quatre frères: Ja ik heb een broer, twee broers, drie broers, vier broers
Oui j'ai une soeur, deux soeurs, trois soeurs, quatre soeurs: Ja ik heb een zus, twee zussen, drie zussen, vier zussen
Non, je suis enfant unique: Nee, ik ben enig kind
Il/elle a quel âge? Ils/elles ont quel âge?: Hoe oud is hij/zij? Hoe oud zijn zij?
Il/elle a ... ans Ils/elles ont ... ans: Hij/zij is ... jaar oud
Ton père, ta mère ils s'appellent comment?: Hoe heten jouw vader, jouw moeder?
Mon père s'appelle .... et ma mère s'appelle ...: Mijn vader heet ... en mijn moeder heet ...
Tu as des grands-parents?: Heb je grootouders?
Oui, j'ai une grande-mère: Ja, ik heb een oma
Oui j'ai un grand-père: Ja, ik heb een opa
Oui j'ai deux grand-pères et deux grandes-mères: Ja, ik heb twee opa's en twee oma's
Non, je n'ai pas de grands-parents: Nee, ik heb geen grootouders
Aujourd'hui, c'est quel jour?: Welke dag is het vandaag?
Aujourd'hui c'est lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi ,samedi, dimanche: Vandaag is het maandag,dinsdag,woensdag,donderdag,vrijdag,zaterdag,zondag
On a des devoirs?: Hebben we huiswerk?
Oui, on a des devoirs pour le français, l'allemand, les maths, le thème, l'informatique, l'art, le néerlandais, l'anglais: Ja, we hebben huiswerk voor Frans, Duits, wiskunde, thema, informatica, kunst, Nederlands, Engels.
Tu aimes le prof?: Vind je de docent leuk?
Oui, il/elle est sympa.: Ja, hij/zij is aardig
Non, il/elle est sévère.: Nee, hij/zij is streng
Tu aimes le sport?: Hou je van sport?
Oui, j'aime le sport: Ja, ik hou van sport
Non, je déteste le sport: Nee, ik heb een hekel aan sport
Tu fais du sport?: Sport je?
Oui, je fais du foot, du hockey, du volley, du rugby, du waterpolo, de la boxe, etc.: Ja, ik speel voetbal, hockey, volleybal, rugby, waterpolo, boksen, etc.
Non, je ne fais pas de sport: Nee, ik sport niet
Tu es allé en vacances?: Ben je op vakantie gegaan?
Oui, je suis allé en vacances: Ja, ik ben op vakantie gegaan
Non, je ne suis pas allé en vacances: Nee ik ben niet op vakantie gegaan
Tu es allé au camping ou à l'hôtel?: Ben je naar een camping of een hotel gegaan?
Je suis allé au camping/à l'hôtel: Ik ben naar een camping/een hotel gegaan
Tu préfères la piscine ou la plage?: Heb je liever het zwembad of het strand?
Je préfère la piscine/la plage: Ik heb liever het zwembad/het strand
Je déteste les deux: Ik heb een hekel aan beiden
J'aime la piscine/la plage: Ik vind het zwembad/het strand leuk
J'aime les deux: Ik vind beiden leuk