Neue Kontakte - 5 VWO - Teil 2 - Lernliste - I Wortschatz und sprechen

Woorden in deze lijst (116)

Origineel

de advocaat: der Anwalt
de baan: der Job
het bedrijf: der Betrieb
het beroep: der Beruf
de decaan/de loopbaanadviseur: der Berufsberater
de programmeur: der Programmierer
de tolk: der Dolmetscher
het verschil: der Unterschied
de beslissing: die Entscheidung
het examen: die Prüfung
de firma: die Firma
het hbo: die Fachhochschule
de opleiding: die Ausbildung
de sterke punt: die Stärke
de toekomst: die Zukunft
het tussenjaar: die Auszeit
de vreemde taal: die Fremdsprache
het ambacht: das Handwerk
het buitenland: das Ausland
het eindexamen (vwo): das Abitur
het kantoor: das Büro
de stage: das Praktikum
de studie: das Studium
architectuur: Architektur
bedrijfseconomie: Betriebswirtschaft (BWL)
geneeskunde: Medizin
informatica: Informatik
machinebouw: Maschinenbau
pedagogiek: Pädagogik
psychologie: Psychologie
rechten: Jura
horen/vernemen: erfahren
kiezen voor: sich entscheiden für/entscheiden
leiden: leiten
merken: merken
ondersteunen: unterstützen
onderzoeken: forschen
ontdekken: herausfinden/herausgefunden
oprichten: gründen
passen bij: passen zu
zich aanmelden: sich anmelden
zich laten adviseren: sich beraten lassen
zich veroorloven: sich leisten
zwaarder wegen/de doorslag geven: überwiegen/überwogen
afwisselend: abwechslungsreich
creatief: kreativ
praktisch: praktisch
technisch: technisch
theoretisch: theoretisch
veelgevraagd: gefragt
verschillende: verschiedene
aan de andere kant: andererseits
aan de ene kant: einerseits
daarbij: dabei
daardoor: dadurch
eerst: erst mal
genoeg/voldoende: genügend
meteen/onmiddellijk: sofort
tijdens/terwijl: während
zowel ... als ook: sowohl ... als auch
het CV (curriculum vitae): der Lebenslauf
de medewerker: der Mitarbeiter
de opleidingsplaats: der Ausbildungsplatz
de stagiair: der Praktikant
de technicus: der Techniker
de vakantiebaan: der Ferienjob
de advertentie: die Anzeige
de afwisseling: die Abwechslung
de baan: die Stelle
het cijfer: die Note
de ervaring: die Erfahrung
de ondersteuning: die Unterstützung
de sollicitatie: die Bewerbung
de uitdaging: die Herausforderung
de vaardigheid: die Fähigkeit
de vacature: die Stellenanzeige
de voorwaarde: die Voraussetzung
de werktijd: die Arbeitszeit
het bedrijf/de onderneming: das Unternehmen
het doel: das Ziel
het salaris: das Gehalt
het voorbeeld: das Beispiel
de documenten: die Unterlagen
de gegevens: die Daten
de kennis: die Kenntnisse
communiceren: kommunizieren
downloaden: herunterladen/heruntergeladen
duren: dauern
geïnteresseerd zijn in: Interesse haben an
halen/met goed gevolg: bestehen/bestanden
makkelijk afgaan: leichtfallen/leichtgefallen
moeilijk afgaan/niet meevallen: schwerfallen/schwergefallen
ontwikkelen: entwickeln
produceren: herstellen
solliciteren: sich bewerben um/beworben
werkzaam zijn: tätig sein
betrouwbaar: zuverlässig
in staat om in een team te werken: teamfähig
laag: niedrig
nieuwsgierig: neugierig
op contact met anderen gesteld: kontaktfreudig
tolerant: tolerant
verantwoordelijk: verantwortungsbewusst
zelfstandig: selbstständig
deeltijd: Teilzeit
eerst/aanvankelijk: zunächst
hoog: hoch
meteen: gleich
onder andere: unter anderem
op deze manier: auf diese Weise
op dit gebied: auf diesem Gebiet
pas: erst
van tevoren/bij voorbaat: im Voraus
volgens: laut
volgens afspraak: nach Vereinbarung
voltijd: Vollzeit