ZugSpitze - 4 VWO - Fertigkeiten - Gespräche führen - Vokabelliste 1
Woorden in deze lijst (50)
Origineel
- over het algemeen
- im Allgemeinen
- het alternatief
- die Alternative/
die Alternativen - het argument
- das Argument/
die Argumente - de voorstander
- der Befürworter/
die Befürworter - opmerken
- bemerken
- zich bezighouden met
- sich beschäftigen mit
- jawel (na een ontkennend woord in de vraag)
- doch
- Het maakt mij niet uit of...
- Es ist mir egal, ob...
- aan de ene kant ... aan de andere kant ...
- einerseits ... andererseits ...
- ermee eens zijn
- damit einverstanden sein
- ofwel ... ofwel ...
- entweder ... oder ...
- Hij kiest ofwel Duits ofwel biologie.
- Er wählt entweder Deutsch oder Biologie.
- het resultaat
- das Ergebnis/
die Ergebisse - tot mijn verbazing
- zu meinem Erstaunen
- lui
- faul
- de tegenstander
- der Gegner/
die Gegner - de gespreksdeelnemer
- die Gesprächsteilnehmer/
die Gesprächsteilnehmer - de uitdaging
- die Herausforderung/
die Herausforderungen - nadenken
- nachdenken - nachgedacht
- schelden
- schimpfen
- Dat wel, maar...
- Das schon, aber ...
- vanzelfsprekend
- selbstverständlich
- Dat klopt.
- Das stimmt.
- zich laten overtuigen
- sich überzeugen lassen
- de onzin
- der Unsinn
- tegenspreken
- widersprechen - widerspricht - widersprochen
- het aantal/
het getal - die Zahl
- onderbouwen
- begründen
- de onderbouwing
- die Begründung
- de reden
- der Grund/
die Gründe - om deze reden
- aus diesem Grund
- de opmerking
- die Bemerkung/
die Bemerkungen - op de opmerking reageren
- auf die Bemerkung reagieren
- het eens worden
- sich einigen
- Zij jullie het eens geworden?
- Habt ihr euch geeinigt?
- beslissen
- entscheiden/
entscheidet/ entschieden - kiezen voor
- sich entscheiden für
- de beslissing
- die Entscheidung/
die Entscheidungen - de vraag
- die Frage/
die Fragen - op een vraag antwoorden
- auf eine Frage antworten
- het standpunt
- der Standpunkt/
die Standpunkte - op het standpunt staan
- auf dem Standpunkt stehen - steht - gestanden
- het feit
- die Tatsache/
die Tatsachen - inderdaad
- tatsächlich/
in der Tat - verwijten
- vorwerfen - wirft vor - vorgeworfen
- Ik verwijt jou niets.
- Ich werfe dir nichts vor.
- het verwijt
- der Vorwurf/
die Vorwürfe - kiezen
- wählen/
eine Entscheidung treffen - de keuze
- die Wahl
- voor de keuze staan
- vor der Wahl stehen