THÈME 1 C'est moi !
Woorden in deze lijst (126)
Origineel
- bonjour
- goedendag
- salut
- hoi/doei
- Ça va ?
- Hoe gaat het?/Gaat het?
- très bien
- heel goed
- Ça va.
- Oké/ Goed/Het gaat wel.
- au revoir
- tot ziens
- merci
- dank je wel
- bonsoir
- goedenavond
- s'il vous plaît
- alstublieft (als je iets vraagt)
- Voilà !
- Alstublieft! (als je iets geeft)
- le garçon
- de jongen
- la fille
- het meisje
- madame
- mevrouw
- monsieur
- meneer
- excusez-moi
- sorry (als je iets wilt vragen)
- le prénom
- de voornaam
- le nom (de famille)
- de achternaam
- oui
- ja
- non
- nee
- la femme
- de vrouw
- l'homme (m)
- de man
- un
- een
- deux
- twee
- trois
- drie
- quatre
- vier
- cinq
- vijf
- six
- zes
- sept
- zeven
- huit
- acht
- neuf
- negen
- dix
- tien
- onze
- elf
- douze
- twaalf
- treize
- dertien
- quatorze
- veertien
- quinze
- vijftien
- seize
- zestien
- dix-sept
- zeventien
- dix-huit
- achttien
- dix-neuf
- negentien
- vingt
- twintig
- je m'appelle
- ik heet
- il s'appelle
- hij heet
- elle s'appelle
- zij heet
- le prénom
- de voornaam
- le surnom
- de bijnaam
- génial
- geweldig/geniaal
- formidable
- geweldig/fantastisch
- très bien
- heel goed
- superbe
- prachtig/mooi
- chouette
- tof/leuk
- j'habite à
- ik woon in
- l'école (v)
- de school
- le collège
- de middelbare school
- le professeur (le prof)
- de leraar
- la professeur (la prof)
- de lerares
- le talent
- het talent
- danser
- dansen
- elle danse
- zij danst
- chanter
- zingen
- il chante
- hij zingt
- jouer
- spelen
- jouer du piano
- piano spelen
- il joue du piano
- hij speelt piano
- jouer au football/jouer au foot
- voetballen
- elle joue au football/foot
- zij speelt voetbal/voetbalt
- faire du sport
- sporten
- il fait du sport
- hij sport
- habiter
- wonen
- il habite
- hij woont
- parler
- praten
- elle parle français
- zij praat/spreekt Frans
- il s'appelle
- hij heet
- elle s'appelle
- zij heet
- seize ans
- zestien jaar
- c'est
- het is/dat is
- le chien
- de hond
- le Français
- de Fransman
- la Française
- de Française/Franse vrouw
- le français
- het Frans
- l'enfant (m)
- het kind
- tout le monde
- iedereen
- toujours
- altijd
- ensemble
- samen
- beaucoup
- veel
- le soir
- de avond
- bonsoir
- goedenavond
- vraiment
- echt
- gagner
- winnen
- félicitations !
- gefeliciteerd!
- l'ami (m)
- de vriend
- l'amie (v)
- de vriendin
- meilleur
- beste
- l'âge (m)
- de leeftijd
- moi
- ik (met nadruk)
- toi
- jij (met nadruk)
- la chanson
- het liedje
- chanter
- zingen
- elle chante
- zij zingt
- travailler
- werken
- je travaille
- ik werk
- aimer
- houden van
- j'aime
- ik houd van
- adorer
- dol zijn op
- j'adore
- ik ben dol op
- aussi
- ook
- un peu
- een beetje
- la question
- de vraag
- content (m)
- blij/tevreden
- contente (v)
- blij/tevreden
- triste
- verdrietig
- horrible
- verschrikkelijk
- chouette
- tof/leuk
- c'est nul
- het is waardeloos
- nerveuse (v)
- nerveus
- nerveux (m)
- nerveus
- heureux (m)
- gelukkig
- heureuse (v)
- gelukkig
- superbe
- geweldig
- fantastique
- fantastisch
- vraiment excellent
- echt geweldig
- cool
- cool
- le commentaire
- het commentaar/de beoordeling
- bienvenue
- welkom
- voici les candidats
- hier zijn de kandidaten
- je vous présente
- ik stel jullie voor