Nectar - 6 vwo - Hoofdstuk 20 - Planten
Woorden in deze lijst (86)
Origineel
- absorptiespectrum
- Spectrum dat aangeeft in welke mate de belangrijkste pigmenten van een bladgroenkorrel de verschillende golflengtes van licht absorberen.
- adhesie
- aantrekkingskracht tussen moleculen van verschillende stoffen (bijvoorbeeld water en houtstof)
- apoplast-route
- De route van water en zouten in de wortel via celwanden.
- ATP
- energierijke stof, ontstaat uit ADP+Pi
- ATP-synthetase
- Enzym in het thylakoïd-membraan van de chloroplast; pompt protonen van het lumen naar het stroma waarbij ATP ontstaat (ADP+Pi→ATP).
- bandjes van Caspari (kurkbandjes)
- waterdichte bandjes van kurk rondom endodermiscellen in de wortel, tussen schors en centrale cilinder
- bastvaten (floëem)
- Transportbuisjes in een plant die water en opgeloste organische stoffen vervoeren (van source naar sink).
- begeleidende cellen
- Cellen tegen de bastvaten aan. Voorzien de cellen van bastvaten van ATP en eiwitproducten.
- bestuiving
- Stuifmeel uit de meeldraden komt op de stamper.
- bruto primaire productie (BPP)
- hoeveelheid overdag gevormde glucose
- brutovergelijking fotosynthese
- 6 CO2 + 12 H2O → C6H12O6 + 6 H2O + 6 O2
- C3-planten
- Planten waarbij na de eerste stap van de calvincyclus (CO2 + C5 → C6) onmiddellijk twee C3-moleculen ontstaan.
- C4-planten
- Planten die fotorespiratie omzeilen. Ze binden bij lage CO2-concentraties hun CO2 met behulp van het enzym PEP-carboxylase. De ontstane verbinding met vier C-atomen (oxaalazijnzuur) kan daarna in speciale cellen rondom de vaatbundels CO2 leveren voor de calvincyclus.
- calvincyclus
- Cyclisch proces dat uit vier stappen bestaat; zie donkerreactie.
- CAM-planten
- Vetplanten die hun huidmondjes ’s nachts openen, wanneer het koel is, en dan CO2 opnemen. Met behulp van PEP-carboxylase bindt CO2 tot appelzuur (een verbinding met vier C-atomen) dat de cellen opslaan in hun vacuolen. Overdag, in de hitte, komt de CO2 weer vrij uit het appelzuur, waardoor via de calvincyclus glucose kan ontstaan.
- centrale cilinder
- Het binnenste gedeelte van de wortel, waarin zich de houtvaten bevinden.
- chloroplast
- bladgroenkorrel
- chloroplast DNA (cpDNA)
- cirkelvormig DNA-molecuul in de chloroplast
- cisgeen
- Ingebouwde genen zijn afkomstig van dezelfde soort.
- cohesie
- aantrekkingskracht tussen moleculen van dezelfde stof (bijvoorbeeld water)
- compensatiepunt
- Punt in een diagram waarbij de dissimilatie en de fotosynthese precies in evenwicht zijn; waar opbouw en afbraak van glucose dus gelijk zijn.
- cuticula
- waterdicht waslaagje aan de boven- en onderzijde van een blad
- cyclische fotofosforylering
- Deel van de lichtreactie waarbij alleen fotosysteem I is ingeschakeld, levert wel ATP op maar geen NADPH,H+, waardoor de verhouding met NADPH,H+ in balans komt.
- DNA-marker
- Een stukje DNA dat onderzoekers gebruiken als herkenningspunt.
- donkerreactie
- Tweede stap van de fotosynthese waarbij met behulp van NADPH,H+ en ATP uit de lichtreactie uit CO2 glucose en water ontstaan. Lichtenergie zelf is niet nodig, wel de stoffen die met behulp van lichtenergie ontstaan.
- elektronendonor
- Stof die een tekort aan elektronen in een redoxsysteem aanvult, bijvoorbeeld water.
- endodermiscellen
- Een laag cellen tussen de schors (buitendeel) en het centrale deel van de wortel. Doordat de cellen waterdicht verbonden zijn met kurkbandjes, kunnen water en zouten niet tussen de cellen door naar het centrale deel. Water en zouten gaan via de celmembranen en het celplasma van de endodermiscellen naar het centrale deel. In de celmembranen vindt selectie van stoffen plaats.
- fotoautotroof
- Organismen die met behulp van lichtenergie organische stoffen maken.
- fotorespiratie
- Bij een lage CO2-concentratie bindt rubisco met O2 in plaats van met CO2, waarbij C2-moleculen ontstaan. Dit product verlaat de chloroplasten en gaat naar de mitochondriën, waar enzymen C2 afbreken in CO2. Er ontstaat geen ATP.
- fotosynthese
- Proces waarbij planten uit water en koolstofdioxide met behulp van lichtenergie glucose maken.
- fotosysteem I
- tweede (!) deel van de lichtreactie bij de fotosynthese (P700, als eerste ontdekt, vandaar I)
- fotosysteem II
- eerste (!) deel van de lichtreactie bij de fotosynthese (P680)
- fungiciden
- schimmelbestrijdingsmiddelen
- genomics
- de studie van het genoom
- geslachtelijke voortplanting
- Voortplanting waarbij bevruchting optreedt.
- glucose
- monosacharide
- gmo-planten
- Planten die door genetische modificatie extra genen hebben gekregen.
- granum (meervoud grana)
- stapeltje thylakoïden
- guttatie (druppelen)
- Bij een lage verdamping perst de worteldruk waterdruppels via poriën uit de bladeren.
- houtvaten (xyleem)
- Transportbuisjes in planten die water en zouten uit de bodem via de wortels en de stengel (of stam) naar de bladeren vervoeren.
- huidmondjes
- Kleine, door twee sluitcellen afsluitbare, openingen in de opperhuid van bladeren en stengels waardoor water verdampt.
- hybride
- nakomelingen van twee verschillende soorten
- kinetische energie
- bewegingsenergie
- klassiek veredelen
- veredelen van planten met behulp van selecteren en kruisen
- koolstofassimilatie
- Reactie waarbij zes keer een CO2 (C1-molecuul) zich bindt aan een molecuul ribulose-1,5-difosfaat (C5-molecuul).
- lichtreactie(s)
- Eerste stap(pen) van de fotosynthese waarbij met behulp van lichtenergie water splitst en NADPH,H+ en ATP ontstaan.
- lumen
- binnenruimte van een thylakoïd
- macronutriënten
- Belangrijke voedingsstoffen waarvan planten veel nodig hebben, bijvoorbeeld N, P, K en Mg.
- markergen
- Een gen, gekoppeld aan een in te bouwen gen, waarmee relatief eenvoudig selectie van genetisch gemodificeerde organismen kan plaatsvinden.
- micronutriënten (sporenelementen)
- Belangrijke voedingsstoffen waarvan planten kleine hoeveelheden nodig hebben, bijvoorbeeld Mo.
- monoculturen
- grote oppervlaktes met één gewas
- mycelium
- een netwerk van schimmeldraden
- NADPH,H+
- energierijke stof bij de fotosynthese, ontstaat uit de slotaccepter NADP+ (NADP+ + 2 H+ + 2 e- → NADPH,H+)
- NADP+ (nicotinamide adenine dinucleotide fosfaat)
- protonen- en elektronenacceptor bij de fotosynthese
- netto primaire productie (NPP)
- De hoeveelheid glucose van de BPP die overblijft na de dissimilatie.
- nettovergelijking fotosynthese
- 6 CO2 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2
- niet-cyclische fotofosforylering
- Deel van de lichtreactie waarbij zowel fotosysteem II als fotosysteem I zijn ingeschakeld, levert in verhouding meer NADPH,H+ dan ATP op.
- non-disjunctie
- Tijdens een celdeling gaan de homologe chromosomen (meiose I) of de identieke chromatiden (mitose of meiose II) niet uit elkaar.
- ongeslachtelijke voortplanting
- Vermeerdering zonder bevruchting, waarbij de nakomelingen genetisch identiek zijn aan de ouders (klonen).
- plasmastroming
- beweging van het grondplasma in plantencellen
- plasmide
- kleine cirkelvormige stukken DNA bij bacteriën
- polyploïd
- meerdere sets chromosomen aanwezig
- productiviteit
- de opbrengst van planten
- protonen
- positief geladen H-atomen (H+)
- redoxsysteem
- een systeem van elektronenacceptoren en -donoren
- rubisco
- Enzym dat de binding van CO2 aan C5 in de eerste stap van de calvincyclus katalyseert: CO2 + C5 → C6.
- sacharose
- disacharide, ontstaat uit een molecuul glucose en een molecuul fructose
- sink (in planten)
- Plaatsen met weinig sacharose. Cellen nemen actief sacharose op uit de bastvaten, waardoor op die plek een onderdruk ontstaat.
- slotacceptor
- Laatste stof in een redoxsysteem waar de elektronen uiteindelijk terechtkomen.
- sluitcellen
- De twee cellen van een huidmondje die de opening van het huidmondje sluiten of openen.
- source (in planten)
- Plaatsen met een overschot aan sacharose. Cellen geven actief sacharose af aan de bastvaten, waardoor op die plek een overdruk ontstaat.
- sporen
- Haploïde cellen die dienen voor de verspreiding van onder andere schimmels. Vermeerdering vindt plaats bij de vorming van sporen.
- stroma
- Een stroperige vloeistof binnen het dubbelmembraan van de chloroplast.
- symplast-route
- De route van water en zouten in de wortel via celmembranen en grondplasma.
- thylakoïden
- platte blaasjes gevormd uit membranen in het stroma van de chloroplasten
- transgeen
- Ingebouwde genen zijn afkomstig van een andere soort.
- vaatbundels
- verzamelde transportkanalen in planten: hout- en bastvaten
- vector
- transportmiddel voor het overbrengen van genen
- verdampingsstroom
- Transportkracht voor het vervoeren van water in de houtvaten van de wortel tot hoog in de plant; de wortels vullen het verdampte water aan.
- voortgezette assimilatie
- het maken van andere organische stoffen uit glucose
- waterpotentiaal (ψ)
- De optelsom van alle krachten die invloed hebben op de stroomrichting van water in de houtvaten: zwaartekracht, worteldruk, cohesie, adhesie, verdamping en osmotische processen. Voor zuiver water is ψ nul, door opgeloste stoffen krijgt ψ een negatieve waarde.
- weefselkweek
- Een steriel groeimedium om een klompje cellen op te laten groeien tot een plant.
- worteldruk
- Transportkracht die ontstaat door actief transport van zouter door de endodermis. DEze zouten gaan verder naar de houtvaten. De hogere concentratie zouten zuigt water aan, waardoor er druk in de houtvaten ontstaat (de worteldruk).
- wortelharen
- Uitstulpingen van de opperhuidcellen van de wortel vlakbij de uiteinden van jonge worteltoppen, waardoor er oppervlaktevergroting ontstaat en de wortel meer water en zouten tegelijk kan opnemen.
- zeefplaten
- Doorboorde tussenwanden van cellen die de zeefvaten vormen, waardoor plasmadraden van cel tot cel lopen.
- zetmeel
- polysacharide van glucosemoleculen