Chapitre 2 - Phrases-clés et parler - havo/vwo 2 - zinnen 2
Woorden in deze lijst (9)
Origineel
- Waar woon jij?
- Tu habites où?
- Ik woon in Parijs.
- J’habite à Paris.
- Woon jij in een huis?
- Tu habites dans une maison?
- Nee, ik woon in een flat.
- Non, j’habite dans un appartement.
- Hoe vind jij jouw slaapkamer?
- Comment tu trouves ta chambre?
- Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
- J’aime bien ma chambre, elle est grande.
- Er staat een bed in en een bureau.
- Il y a un lit et un bureau.
- Ben jij vaak in je slaapkamer?
- Tu es souvent dans ta chambre?
- Ja, om te kletsen met mijn vrienden.
- Oui, pour discuter avec mes copains.