Na klar! - 4 HAVO - Kapitel 6 Unterwegs - Schreib mal! - Redemittel

Woorden in deze lijst (35)

Origineel

Wij waren in juli op vakantie.: Wir waren im Juli in Urlaub.
Ik zou graag naar Turkije willen gaan.: Ich möchte in die Türkei fahren.
Wat zou je graag doen?: Was würdest du gerne machen?
In de jeugdherberg waren veel jonge mensen.: In der Jugendherberge gab es viele junge Leute.
Ik ben met mijn broer op vakantie geweest.: Ich bin mit meinem Bruder in Urlaub gewesen.
Ik had daar geen zin in.: Ich hatte keine Lust dazu.
Het liefst lig ik in de zon.: Am liebsten liege ich in der Sonne.
Hebben jullie op een camping overnacht?: Habt ihr auf einem Campingplatz übernachtet?
Dat vond ik opwindend en interessant.: Das fand ich aufregend und interessant.
Wij waren op schoolreis in Salzburg.: Wir waren auf Klassenfahrt in Salzburg.
Het was een grappige week.: Es war eine lustige Woche.
Wij kregen een rondleiding door het kasteel.: Wir bekamen eine Führung durch das Schloss.
Het liefst vlieg ik naar de VS.: Am liebsten fliege ich in die USA.
Ik blijf dit jaar in Nederland.: Ich bleibe dieses Jahr in den Niederlanden.
Wij slapen in een hotel.: Wir schlafen in einem Hotel.
Wij gaan vaak met de auto op vakantie.: Wir fahren oft mit dem Auto in Urlaub.
Ik leer graag nieuwe mensen kennen.: Ich lerne gerne neue Leute kennen.
In de vakantie wil ik graag luieren.: In den Ferien möchte ich faulenzen.
Het belangrijkste voor mij is dat ik samen ben met vrienden.: Am wichtigsten ist für mich, dass ich mit Freunden zusammen bin.
Het eten is beter en goedkoper dan bij ons.: Das Essen ist besser und billiger als bei uns.
De vakantie was echt leuk.: Der Urlaub hat echt Spaß gemacht.
Chillen en rondhangen is leuk.: Chillen und abhängen ist toll.
Het eten heeft mij niet gesmaakt.: Das Essen hat mir nicht geschmeckt.
Ik kan de Duitsers vaak niet verstaan.: Ich kann die Deutschen oft nicht verstehen.
Ik heb met veel mensen gepraat.: Ich habe mich mit vielen Leuten unterhalten.
Het populairst zijn strandreizen.: Am beliebtesten sind Strandreisen.
Ik haat stedentrips.: Ich hasse Städtereisen.
Wij hebben een fietstocht gemaakt.: Wir haben eine Radtour gemacht.
Ben je al een keer in Wenen geweest?: Bist du schon mal in Wien gewesen?
Wij hebben elke dag bezienswaardigheden bekeken.: Wir haben jeden Tag Sehenswürdigkeiten besichtigt.
Het eten was beter dan in de jeugdherberg.: Das Essen war besser als in der Jugendherberge.
Wij gaan nooit met de trein op vakantie.: Wir fahren nie mit dem Zug in Urlaub.
Gaan jullie vaker naar het buitenland?: Fahrt ihr öfter ins Ausland?
Ik heb op een camping gekampeerd.: Ich habe auf einem Campingplatz gezeltet.
Wij hebben in de rivier gezwommen.: Wir haben im Fluss geschwommen.