ZugSpitze - 4 HAVO - Fertigkeiten - Sprechen - Vokabelliste 1
Woorden in deze lijst (36)
Origineel
- op maandag
- am Montag
- op dinsdag
- am Dienstag
- op woensdag
- am Mittwoch
- op donderdag
- am Donnerstag
- op vrijdag
- am Freitag
- op zaterdag
- am Samstag
- op zondag
- am Sonntag
- op twintig juli
- am zwanzigsten Juli
- een leuk programma
- ein tolles Programm
- voor jullie
- für euch
- Hallo allemaal!
- Hallo allerseits!
- naar de stad gaan
- in die Stadt fahren – fährt – gefahren
- iedere dag
- jeden Tag
- komende week
- kommende Woche
- met de trein gaan
- mit der Bahn/
dem Zug fahren - met de bus gaan
- mit dem Bus fahren
- Ga jij met de bus?
- Fährst du mit dem Bus?
- met de fiets gaan
- mit dem Rad fahren
- Ik ga met de fiets.
- Ich fahre mit dem Rad.
- naar Duitsland gaan
- nach Deutschland fahren
- zich op de reis verheugen
- sich auf die Reise freuen
- Ik verheug me op de reis.
- Ich freue mich auf die Reise.
- de reiziger
- der Reisende/
die Reisenden - de toerist
- der Tourist/
die Touristen - om negen uur
- um neun Uhr
- om kwart over tien
- um Viertel nach zehn
- om vijf voor elf
- um fünf vor elf
- om half een
- um halb eins
- op vakantie zijn
- im Urlaub sein
- op vakantie gaan
- in Urlaub fahren
- de vakantieganger
- der Urlauber/
die Urlauber - op reis gaan
- verreisen
- tijdens de reis
- während der Reise
- We gaan kanoën.
- Wir werden Kanu fahren.
- lopend gaan
- zu Fuß gehen
- eerst, ... daarna... ten slotte ...
- zuerst..., dann..., zum Schluss...