Duits-Nederlands Woordenlijst
Woorden in deze lijst (18)
Origineel
- das Allgemeinwissen
- de algemene kennis
- der Alltag
- het alledaagse leven
- der Anzug
- het pak
- die Auszeit
- de/
korte/ onderbreking - beliebt
- populair
- beten
- bidden
- bevor
- voordat
- die Führung
- de leiding
- etwas halten für
- vinden
- der Haushalt
- het huishouden
- loben
- prijzen
- reizen
- prikkelen
- scheitern
- mislukken
- staunen
- zich verbazen
- sich unterhalten
- praten
- die Verabredung
- de afspraak
- während
- terwijl
- ziemlich
- tamelijk