Nectar - 3 vmbo-gt - Hoofdstuk 2 - Bewegen
Woorden in deze lijst (91)
Origineel
- amfibieën
- gewervelde dieren zoals kikkers en salamanders die vooral in het water leven. Amfibieën bewegen de wervelkolom heen en weer bij het zwemmen en kruipen
- antagonisten
- spieren die samenwerken aan een tegengestelde beweging; bijvoorbeeld het buigen en strekken van vingers, armen en benen
- armbuigspier
- deze spier trekt de botten van je bovenarm en je onderarm naar elkaar toe: je arm buigt
- armstrekspier
- deze spier trekt de botten van je bovenarm en je onderarm van elkaar af: je arm strekt
- basisconditie
- de conditie die je nodig hebt om gezond te blijven; die krijg en houd je met één uur stevige lichaamsbeweging per dag
- been (bot)
- bestaat uit beencellen met daartussen een tussenstof met veel kalk en een beetje lijmstof
- beencellen
- cellen in de botten die een harde tussenstof maken. Beencellen groeien in ringen
- beenvlies
- zit om een bot heen; hierin zitten bloedvaten die het bot in groeien
- beenweefsel
- bot, bestaat uit beencellen met daartussen een tussenstof met veel kalk en weinig lijmstof
- bekken
- bestaat uit twee heupbeenderen en het heiligbeen
- beschermende middelen
- middelen (vaak kleding) die beschermen bij het sporten
- biceps
- de armbuigspier
- blessure
- een beschadiging van botten, spieren of gewrichten
- bloeduitstorting
- de bloedvaatjes in de huid zijn beschadigd en daardoor ontstaat een blauwe plek
- borstkas
- bestaat uit je ribben, een deel van de wervelkolom en het borstbeen
- botbreuk
- blessure aan een bot; een breuk in een bot
- bouwplan
- manier waarop het skelet in elkaar zit
- buigspieren
- spieren voor het buigen van lichaamsdelen
- cooling-down
- rustige oefeningen voor na de training of wedstrijd. Door een cooling-down raken je spieren afvalstoffen kwijt en krijg je geen spierpijn
- coördinatie
- het in juiste volgorde (kunnen) samentrekken van spieren bij bewegingen
- dubbele S-vorm
- speciale vorm van de wervelkolom: twee S-en op elkaar. Door de dubbele S-vorm vangt de wervelkolom schokken op
- geel beenmerg
- zit in de holte van pijpbeenderen; hierin zit vet opgeslagen
- gewervelde dieren
- alle dieren met een wervelkolom. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren zijn gewervelde dieren
- gewricht
- meest beweeglijke verbinding tussen botten
- gewrichtsbanden
- houden de botten in een gewricht bij elkaar bij een gewricht dat zwaar belast wordt
- gewrichtskapsel
- deel van een gewricht; een taai vlies dat helemaal om het gewricht zit en gewrichtssmeer maakt
- gewrichtsknobbel
- deel van een gewricht; hier omheen past de gewrichtskom
- gewrichtskom
- deel van het gewricht; hierin draait de gewrichtsknobbel
- gewrichtssmeer
- deel van een gewricht; vloeistof die zorgt dat het gewricht soepel kan bewegen
- groeischijf
- een dun laagje kraakbeencellen vlak onder de uiteinden van pijpbeenderen. Tot het eind van de puberteit groeien botten in de lengte vanuit de groeischijven
- hernia
- pijn in je rug doordat er kraakbeenschijven uitpuilen of stuk zijn. De zenuwen raken dan bekneld
- intapen
- je omwikkelt het gewricht met een soort linnen plakband
- kalk
- harde stof in botten die botten stevig maakt
- kneuzing
- blessure waarbij een spier en de huid beschadigd is
- kogelgewricht
- gewricht met een ronde knobbel, dat in alle richtingen kan bewegen
- kraakbeen
- bestaat uit zie kraakbeencellen met daartussen een tussenstof met veel lijmstof; zit op het uiteinde van botten
- kraakbeencellen
- cellen in kraakbeen die een geleiachtige, buigzame tussenstof maken; groeien in groepjes
- kraakbeenschijven
- schijven van kraakbeen tussen de wervels
- kraakbeenverbinding
- beetje beweeglijke verbinding, waarbij botten door kraakbeen aan elkaar vast zitten
- kraakbeenweefsel
- bestaat uit groepjes kraakbeencellen met daartussen een geleiachtige tussenstof. Die tussenstof bestaat uit veel lijmstof en weinig kalk
- kruisbanden
- twee gewrichtsbanden binnenin het kniegewricht die elkaar kruisen
- ledematen
- ander woord voor armen en benen
- leefwijze
- manier waarop een dier leeft bijvoorbeeld zwemt, vliegt, graaft, kruipt of loopt
- lenigheid
- hoe leniger je bent, hoe verder je gewrichten kunnen doorbuigen
- lichaamshouding
- de manier waarop je zit, staat en beweegt
- lijmstof
- stof in been en kraakbeen; zorgt voor de buigzaamheid van botten
- meniscus
- schijfje kraakbeen in het kniegewricht
- naadverbinding
- onbeweeglijke beenverbinding; botten zitten met naden aan elkaar zoals de botten in je schedel
- ongewervelde dieren
- dieren zonder een wervelkolom. Weekdieren, wormen en geleedpotigen zijn ongewervelde dieren
- ontwrichting
- blessure aan een gewricht; de gewrichtsknobbel gaat uit de gewrichtskom
- overbelasting
- het te lang achter elkaar of te zwaar gebruiken van spieren en gewrichten; hierdoor kunnen blessures ontstaan
- pezen
- taaie banden waarmee de spieren aan de botten vastzitten
- pijpbeenderen
- ronde beenderen, deze beenderen dienen vooral voor stevigheid en houden je lichaam rechtop
- platte beenderen
- platte botten die kwetsbare organen, zoals hart en longen, beschermen
- reptielen
- groep van gewervelde dieren die kruipen; hierbij horen onder andere slangen en hagedissen
- rolgewricht
- gewricht waarbij twee botten om elkaar heen rollen. In de onderarm zit een rolgewricht: het spaakbeen rolt om de ellepijp
- scharniergewricht
- gewricht dat maar in één richting heen en weer kan bewegen, bijvoorbeeld het kniegewricht en de gewrichten tussen de teenkootjes en de vingerkootjes
- schedel
- de botten in je hoofd
- skelet
- stevige, harde delen, bijvoorbeeld de botten bij gewervelde dieren en de harde buitenkant van insecten, krabben en kreeften. Het skelet geeft stevigheid en vorm aan het lichaam, beschermt de zachte organen en maakt beweging mogelijk
- spierbundel
- een groepje spiervezels met een vlies erom heen; een spier bestaat uit een aantal spier(vezel)bundels
- spierkramp
- blessure aan een spier; een spier trekt zich plotseling samen, voelt hard aan en doet pijn
- spierpijn
- pijn doordat er te veel afvalstoffen in een spier zitten
- spierschede
- taai vlies buiten om een spier; de spierschede is vergroeid met de pezen van de spier
- spierscheuring
- blessure aan een spier; er zit een scheurtje binnenin een spier
- spiervezel
- lange, dunne spiercel waarin dikke en dunne draadjes zitten. Een spiervezel trekt samen als de dunne en dikke draadjes in elkaar schuiven; de spiervezel wordt dan korter en dikker
- strekspieren
- spieren voor het strekken van (gebogen) lichaamsdelen
- teengangers
- zoogdieren die op hun teenkootjes (tenen) lopen, bijvoorbeeld katten en honden
- topgangers
- zoogdieren die op de toppen van hun tenen lopen. Topgangers hebben hoeven om de toppen van hun tenen en ook wel hoefgangers, bijvoorbeeld paarden en koeien
- triceps
- de armstrekspier
- tussenstof
- stof die de beencellen en kraakbeencellen maken en die tussen de cellen zit
- tussenwervelschijven
- ander woord voor kraakbeenschijven; zie bij kraakbeenschijven
- uitwendig skelet
- skelet aan de buitenkant van het lichaam; komt voor bij insecten, kreeften, krabben en sommige weekdieren
- vergroeiing
- onbeweeglijke beenverbinding; botten zijn vergroeid tot één geheel zoals het heiligbeen
- verstuiking
- blessure aan een gewricht; de gewrichtsbanden en/of het gewrichtskapsel rekken te veel uit
- vissen
- groep van gewervelde dieren die in het water leven; bewegen hun wervelkolom heen en weer bij het zwemmen
- voetbalknie
- een gerafelde of gescheurde meniscus
- vogels
- groep van gewervelde dieren die vliegen; de wervelkolom maakt golvende bewegingen op en neer
- warming-up
- oefeningen voor de training of wedstrijd om de spieren soepel en warm te maken; dit voorkomt blessures
- wervelkolom
- een soort buis van wervels en kraakbeenschijven; het heeft een dubbele S-vorm. Alle gewervelde dieren hebben een wervelkolom
- wervels
- de botten in de wervelkolom
- zetten
- bij een botbreuk duwt een arts de botten precies tegen elkaar; daarna komt er gips om de botstukken
- zoogdieren
- groep van gewervelde dieren die lopen; de wervelkolom maakt golvende bewegingen op en neer. Zoogdieren hebben de poten recht onder het lichaam; kunnen vaak snel lopen
- zoolgangers
- zoogdieren die op hun hele voet lopen, bijvoorbeeld apen, beren en mensen
- zweepslag
- plotselinge spierscheuring, bijvoorbeeld in de kuitspier
- dwarsgestreept spierweefsel
- spierweefsel van je skeletspieren, ziet er gestreept uit onder de microscoop
- glad spierweefsel
- spierweefsel van je organen
- hartspierweefsel
- spierweefsel van je hart, bestaat uit dwarsgestreepte spiervezels die onderling vertakt zijn
- kringspieren
- spieren die ervoor zorgen dat de opening van de slokdarm minder groot wordt
- lengtespieren
- spieren die ervoor zorgen dat de slokdarm korter en breder wordt
- onwillekeurige spieren
- spieren die ‘vanzelf’ werken, je kunt niet beslissen of je ze samentrekt
- willekeurige spieren
- spieren die je onder invloed van je wil kunt samentrekken