frans naar nederlands woordelijst toetsweek 1
16
Woorden in deze lijst (30)
Origineel
- le lecteur
- de lezer
- raconter
- verteller
- le plus beau ,la plus belle
- de mooiste ,het mooiste
- la fois
- de keer
- avoir de la chance
- geluk hebben
- dès que
- zodra
- la promenade
- de wandeling
- le coucher du soleil
- de zonsondergang
- merveilleux ,merveilleuse
- geweldig
- faire de la plongee sous-marine
- diepzeeduiken
- la pluie
- de regen
- le volcan
- de vulkaan
- se revoir
- elkaar terugzien
- conduire
- rijden, sturen
- obligatoire
- verplicht
- la partie
- het(onder)deel
- la condition
- de voorwaarde
- i'inscription
- de inschrijving
- passer un examen
- een examen doen
- a partir de
- vanaf
- je viens d'arriver
- ik ben zojuist aangekomen
- interrompre
- onderbreken
- la patience
- het geduld
- prier
- verzoeken
- attendre
- afwachten, wachten op
- le tour
- de beurt
- tu veux dire
- jij bedoelt
- faire du surf
- surfen
- glisser
- glijden
- la vitesse
- de snelheid