Maatschappijleer 3.1 t/m 3.5 (makkelijk)

1keer geoefend
Woorden in deze lijst (62)
Origineel
- Soevereiniteit
- Het exclusieve recht van een staat om zonder inmenging van buitenaf beslissingen te nemen.
- Politiek
- Het maken van keuzes waaraan alle burgers in een staat zijn gebonden.
- Algemeen belang
- Zaken die voor veel mensen belangrijk en nuttig zijn.
- Directe democratie
- Een bestuursvorm waarbij de bevolking direct invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.
- Representatieve democratie
- Een bestuursvorm waarbij het volk vertegenwoordigers kiest die beslissingen nemen en verantwoording afleggen.
- Parlementair stelsel
- Representatieve democratie waarbij de bevolking via verkiezingen een volksvertegenwoordiging kiest, het parlement.
- Constitutionele monarchie
- Een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd in de Grondwet zijn vastgelegd.
- Presidentieel stelsel
- Representatieve democratie waarin de bevolking niet alleen het parlement, maar ook het staatshoofd kiest.
- Parlementaire democratie
- Een democratie met een parlementair stelsel.
- Dictatuur
- De meest vergaande vorm van een autoritair regime, waarin inwoners vrijwel rechteloos zijn.
- Autoritair regime
- Een bestuursvorm waarbij alle macht in handen is van één persoon of een kleine groep mensen.
- Censuur
- Overheidscontrole van de media en kunstuitingen.
- Ideologie
- Een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.
- Politiek links
- Een politieke ideologie die een actieve overheid wil om de ongelijkheid tussen mensen te verminderen.
- Politiek rechts
- Een politieke ideologie die de nadruk legt op eigen verantwoordelijkheid en weinig bemoeienis van de overheid wil.
- Politieke midden
- Een politieke ideologie die zowel linkse als rechtse standpunten heeft.
- Liberalisme
- Politieke stroming die de vrijheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers centraal stelt.
- Socialisme
- Politieke stroming die streeft naar minder ongelijkheid door een actieve overheid.
- Communisme
- Vorm van socialisme waarbij gelijkheid wordt bereikt door een revolutie.
- Sociaaldemocratie
- Vorm van socialisme die gelijke kansen benadrukt via wetten en een sterke overheid.
- Confessionalisme
- Politieke stroming die gebaseerd is op het christelijk geloof en saamhorigheid.
- Ontideologisering
- Het verdwijnen van ideologie als leidraad voor hoe de samenleving moet worden ingericht.
- Ecologisme
- Politieke stroming die het milieu en de zorg voor de aarde centraal stelt.
- Populisme
- Politieke stijl die zegt de stem van het volk te laten horen en zich keert tegen de elite.
- Progressief
- Vooruitstrevend zijn en de maatschappij willen veranderen.
- Conservatief
- Behoudend zijn en benadrukken wat al is bereikt.
- Reactionair
- Terug willen naar hoe dingen vroeger waren.
- Kosmopolitisch
- Denken dat landen allemaal met elkaar verbonden zijn.
- Nationalistisch
- Richten op het eigen land en de eigen cultuur beschermen.
- Politieke partij
- Een groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een ideale samenleving.
- One-issue partij
- Een partij die zich richt op één onderwerp of doelgroep.
- Niet-democratische partij
- Partij met standpunten die tegen de rechtsstaat zijn.
- Zwevende kiezers
- Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.
- Actief kiesrecht
- Het recht om te stemmen bij verkiezingen.
- Passief kiesrecht
- Het recht om gekozen te worden bij verkiezingen.
- Evenredige vertegenwoordiging
- Een kiesstelsel waarbij stemmen worden verdeeld over zetels.
- Kiesdeler
- Het aantal stemmen dat nodig is voor één zetel.
- Kiesdrempel
- Het minimumpercentage stemmen dat een partij nodig heeft voor een zetel.
- Districtenstelsel
- Een kiesstelsel waarbij het land in districten wordt verdeeld, en de winnaar van elk district een zetel krijgt.
- Mediacratie
- Term die de grote invloed van de media op de politiek aangeeft.
- Informatie
- De periode na verkiezingen waarin onderzocht wordt welke partijen samen een regering kunnen vormen.
- Formatie
- Het proces waarbij na verkiezingen een nieuwe regering wordt gevormd.
- Coalitie
- Een samenwerking van politieke partijen in de regering.
- Oppositie
- De partijen die niet in de regering zitten.
- Regeerakkoord
- De plannen van de regering voor de komende jaren.
- Demissionair kabinet
- Een kabinet dat tijdelijk blijft na zijn ontslag, tot een nieuwe regering is gevormd.
- Kabinet
- Het dagelijks bestuur van het land, met ministers en staatssecretarissen.
- Regering
- De koning en de ministers samen.
- Minister
- Lid van de regering, verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein.
- Staatssecretaris
- Assistent van een minister, verantwoordelijk voor een deel van diens beleid.
- Premier
- De leider van de ministers (ook minister-president genoemd).
- Ministeriële verantwoordelijkheid
- Ministers zijn verantwoordelijk voor hun beleid en voor wat de koning zegt en doet.
- Stemrecht
- Het recht van het parlement om wetten goed of af te keuren.
- Recht van amendement
- Het recht om wetsvoorstellen te veranderen.
- Recht van initiatief
- Het recht om zelf een wetsvoorstel in te dienen.
- Budgetrecht
- Het recht om de uitgaven van het land goed of af te keuren.
- Recht van motie
- Het recht om een minister te vragen iets wel of niet te doen.
- Vragenrecht
- Het recht om ministers vragen te stellen.
- Recht van interpellatie
- Het recht om een spoeddebat aan te vragen.
- Recht van onderzoek/enquête
- Het recht om beleid grondig te onderzoeken.
- Poldermodel
- Samenwerken en compromissen sluiten in de Nederlandse politiek.
- Dualisme
- Een duidelijke scheiding tussen het werk van de regering en het parlement.