Nectar - 2-3 havo/vwo - Hoofdstuk 12 - Erfelijkheid en evolutie
Woorden in deze lijst (53)
Origineel
- co-dominant
- twee allelen die beide tot uiting komen
- cyanobacteriën
- blauwalg, de eerste organismen op aarde; ze kunnen net als planten zuurstof produceren
- DNA
- onderdeel van een chromosoom. DNA bevat de ‘bouwbeschrijving’ voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme
- dominant
- het overheersende allel van de twee allen voor een eigenschap; een dominant allel noteer je met een hoofdletter
- drager
- bij recessief overervende aandoeningen ben je drager van een ziekte als je één recessief allel hebt (Aa), je bent dan niet ziek
- erfelijke eigenschap
- eigenschap die vastligt in de genen, ouders kunnen deze doorgeven aan hun kinderen
- erfelijke variatie
- hoeveel verschillende genotypen er bestaan van eigenschappen binnen een soort; bepaalt hoe goed een soort zich kan aanpassen aan veranderde omstandigheden
- erfelijkheidsvoorlichting
- advies dat je kunt krijgen om de kans op een kind met een erfelijke aandoening te krijgen te bepalen
- evolutie
- het (langzaam) veranderen van soorten en het ontstaan van nieuwe soorten
- evolutietheorie
- theorie die het veranderen van soorten en het ontstaan van nieuwe soorten verklaart
- gemeenschappelijke voorouder
- soort waaruit verschillende organismen zich ontwikkeld hebben
- genenbank
- plaats waar zaden van verschillende rassen van land- en tuinbouwgewassen bewaard worden
- genetische erosie
- allelen verdwijnen doordat bij veredeling op andere allelen geselecteerd wordt
- genetisch gemodificeerd organisme (ggo)
- organisme waarin het DNA door mensen is veranderd
- genetisch modificeren
- het DNA van een organisme opzettelijk veranderen
- genotype
- informatie van de twee allelen voor een eigenschap; je noteert het genotype met twee letters. Genotype wordt ook gebruikt als het gaat om de informatie op al je genen
- gentherapie
- iemand beter maken door het DNA te veranderen
- gewervelde dieren
- dieren met een wervelkolom en een schedel met kaken; vissen, amfibieën, reptielen, vogels, zoogdieren
- heterozygoot
- twee ongelijke allelen voor een eigenschap
- homozygoot
- twee gelijke allelen voor een eigenschap
- injecteren
- inspuiten met een naald; manier om een nieuw gen in de cellen te krijgen
- intermediair fenotype
- tussenvorm die ontstaat als beide allelen van een genenpaar aanwezig zijn en even sterk zijn
- isolatie
- groepen organismen van een soort hebben geen contact meer met elkaar; ze kunnen dan verschillende eigenschappen krijgen en uiteindelijk verschillende soorten worden
- kruising
- als twee ouders samen nakomelingen krijgen; bij dieren, planten en bij mensen in erfelijkheidsvraagstukken
- kruisingsschema
- schema waarin je snel overzicht krijgt van de mogelijke genotypen van de nakomelingen bij een kruising; zo bepaal je wat de kans is op een bepaalde eigenschap bij een nakomeling
- mensachtigen
- organismen die rechtop lopen; Australopithecus en Homo-soorten
- monogeen
- een erfelijke eigenschap, bijvoorbeeld een aandoening, die door één gen bepaald wordt
- mutaties
- veranderingen van het DNA, hierdoor is er variatie binnen een soort
- natuurlijke selectie
- organismen met gunstige eigenschappen overleven en hebben meer kans om zich voort te planten dan organismen met ongunstige eigenschappen
- nieuwe soort
- een soort die nog niet bestond en is ontstaan uit een al bestaande soort
- ongewervelde dieren
- dieren zonder wervelkolom
- opponeerbaar
- een opponeerbare duim kan tegenover de vingers geplaatst worden, zodat het dier goed kan pakken; kenmerk van apen en mensen
- ozonlaag
- deel van de atmosfeer waarin veel ozon zit. Ozon houdt veel schadelijke uv-straling tegen
- plasmide
- cirkelvormig stukje DNA dat bacteriën onderling uitwisselen; kan door mensen gebruikt worden als vector om een stukje DNA in een bacterie te brengen
- prenataal onderzoek
- onderzoek naar het ongeboren kind in de baarmoeder
- recessief
- het allel voor een eigenschap dat onderdrukt kan worden; een recessief allel noteer je met een kleine letter
- rudimentair orgaan
- orgaan dat zijn functie gedeeltelijk of helemaal verloren heeft
- sikkelcelziekte
- aandoening waarbij rode bloedcellen star en sikkelvormig worden nadat ze zuurstof afgegeven hebben
- stamboom
- een overzichtelijk schema, waarin familielieden staan, met hun familienaam en het fenotype dat ze voor een bepaalde eigenschap hebben. Een stamboom kan ook de afstamming van groepen organismen laten zien
- survival of the fittest
- organismen die de omstandigheden kunnen overleven, kunnen zich voortplanten; hierdoor gaat een soort steeds beter passen in zijn omgeving
- transgeen
- een transgeen organisme bevat DNA dat afkomstig is uit een ander soort organisme
- variatie
- de verschillende verschijningsvormen of fenotypen bij een soort
- variatie in eigenschappen
- organismen van een soort hebben verschillende kenmerken
- vector
- transportmiddel om een gen in een cel te krijgen als je DNA wilt veranderen
- veredeling
- door selectie en kruising ontstaan verschillende rassen met eigenschappen die gunstiger zijn
- verwant
- verwante organismen hebben veel overeenkomstige kenmerken, doordat ze een recente gemeenschappelijke voorouder hebben
- verwantschapsschema
- schema waarin je de afstamming van verwante soorten en hun uitgestorven voorouders aangeeft
- virus
- een virus kan door mensen gebruikt worden als vector om DNA in een cel te brengen
- evolutie
- het (langzaam) veranderen van soorten en het ontstaan van nieuwe soorten
- creationisme
- goden of een god zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van planten, dieren en mensen
- epigenetica
- het onderzoeksgebied dat omkeerbare erfelijke veranderingen bestudeert; het gedrag of invloeden uit de omgeving van ouders hebben gevolgen voor het tot uiting komen van eigenschappen bij de nakomelingen
- neo-darwinisme
- de combinatie van de ideeën van Darwin en Mendel en de kennis over DNA
- oerkrachten
- krachten in de natuur zoals storm, bliksem, vulkaanuitbarstingen