Na klar! - 4 VWO - Kapitel 6 Treffpunkt - Schreib mal! - Redemittel

Woorden in deze lijst (34)

Origineel

Ik zou graag naar Italië willen gaan.: Ich würde gerne nach Italien fahren.
Ik breng mijn zomervakantie thuis door.: Ich verbringe meine Sommerferien zu Hause.
Het hangt ervan af hoe duur de vlucht is.: Es kommt darauf an, wie teuer der Flug ist.
Ik ben met mijn broer in Spanje geweest.: Ich bin mit meinem Bruder in Spanien gewesen.
Mijn moeder werkt mij altijd op de zenuwen.: Meine Mutter nervt mich immer.
Wij zijn veel gaan wandelen.: Wir sind viel spazieren gegangen.
Ik had daar geen zin in.: Ich hatte keine Lust dazu.
Het liefst lig ik in de zon.: Am liebsten liege ich in der Sonne.
De boottocht was het hoogtepunt van de week.: Die Bootsfahrt war der Höhepunkt der Woche.
Wij waren in juli op vakantie.: Wir waren im Juli in Urlaub.
Hebben jullie op een camping overnacht?: Habt ihr auf einem Campingplatz übernachtet?
In de jeugdherberg waren veel jonge mensen.: In der Jugendherberge gab es viele junge Leute.
Dat vond ik opwindend en interessant.: Das fand ich aufregend und interessant.
Wij waren met schoolreis in Beieren.: Wir waren auf Klassenfahrt in Bayern.
Het was een leuke week.: Es war eine schöne Woche.
Wij kregen een rondleiding door het kasteel.: Wir bekamen eine Führung durch das Schloss.
Het liefst ga ik naar Duitsland.: Am liebsten fahre ich nach Deutschland.
Ik blijf dit jaar in Nederland.: Ich bleibe dieses Jahr in den Niederlanden.
Wij gaan nooit naar een stad op vakantie.: Wir fahren nie in eine Stadt in Urlaub.
Wij gaan meestal met de auto op vakantie.: Wir fahren meistens mit dem Auto in Urlaub.
Ik ben met mijn ouders op reis gegaan.: Ich bin mit meinen Eltern verreist.
Ik leer graag nieuwe mensen kennen.: Ich lerne gerne neue Leute kennen.
In de vakantie wil ik graag ontspannen en luieren.: Im Urlaub möchte ich mich erholen und faulenzen.
Mijn moeder wil bezienswaardigheden bezoeken.: Meine Mutter möchte Sehenswürdigkeiten besichtigen.
We fietsen langs de rivier.: Wir radeln am Fluss entlang.
Het eten is beter en goedkoper dan bij ons.: Das Essen ist besser und billiger als bei uns.
Het mooist is het centrum.: Am schönsten ist das Zentrum.
Ik heb een paar dagen bij mijn vrienden doorgebracht.: Ich habe ein paar Tage bei meinen Freunden verbracht.
De vakantie was leuk.: Der Urlaub hat Spaß gemacht.
’s Avonds eten we in een restaurant.: Abends essen wir in einem Restaurant.
Chillen en rondhangen, dat is leuk.: Chillen und abhängen, das macht Spaß.
Het eten heeft mij niet gesmaakt.: Das Essen hat mir nicht geschmeckt.
Ik kan de Duitsers vaak niet verstaan.: Ich kann die Deutschen oft nicht verstehen.
Wij hebben een fietstocht gemaakt.: Wir haben eine Radtour gemacht.