Par 2.3

0keer geoefend
Woorden in deze lijst (27)
Origineel
- Wat gebeurt erin spier -en vetcellen als insuline zich bindt aan een receptoreiwit?
- Er worden eiwitpoorten geopend zodat er extra glucose de cel in gaat.
- Wat is turgor en waarom is het belangrijk voor plantencellen?
- Turgor is de druk van de celinhoud tegen de celwand. Het zorgt voor stevigheid in plantencellen.
- Wat is diffusie?
- Het gelijkmatig verdelen van moleculen over een ruimte.
- Wat is gefaciliteerd transport?
- Transport met de transporteiwitten onder energie met he concentratieverval mee.
- Leg uit waarom een oplossing hypotonisch is ten opzichte van een cel.
- De oplossing bevat meer opgeloste stoffen en daardoor minder water, waardoor de osmotische waarde hoger is dan in de cel.
- Wat doet het chloesterol?
- Het cholesterol remt de bewegingen van de fosfolipiden en stabiliseert het celmembraan.
- Waarom kunnen vetachtige stoffen zoals testosteron wel zomaar door het celmembraan heen?
- Omdat ze vetoplosbaar zijn en door de fosfolipidenlaag heen kunnen.
- Wat is het verschil tussen grensplasmolyse en plasmolyse?
- Bij grensplasmolyse laat het celmembraan net los van de celwand, bij plasmolyse is er een duidelijke ruimte.
- Waarom kunnen dierlijke cellen barsten in een hypotonische oplossing, maar plantencellen niet?
- Dierlijke cellen hebben geen celwand plantencellen wel.
- Wat doet een receptoreiwit?
- Het bindt zich aan specifieke moleculen en geeft een signaal door naar binnen.
- Wat is de osmotische waarde van een oplossing?
- De osmotische waarde geeft aan hoeveel opgeloste stoffen er in een oplossing zitten.
- Hoe zijn fosfolipiden opgebouwd?
- De staarten liggen naar elkaar toe en vormen een waterafstotende hydrofobe, apolaire laag. De koppen vormen de binnen -en buitenzijde. Deze trekken water aan en zijn hydrofiel en polair.
- Hoe heet het proces waarbij water via een semipermeabel membraan verplaatst?
- Dit heet osmose.
- Wat is het verschil tussen isotonisch, hypotonisch en hypertonisch.
- Isotonisch: concentratie gelijk. Hypotonisch: de cel neemt water op. Hypertonisch: de cel verliest water.
- Noem 2 soorten moleculen waarbij diffusie voorkomt.
- Zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2).
- Waarom gebruikt de cel transsporteiwitten?
- Omdat sommige stoffen te groot of te polair zijn om zomaar door het membraan te gaan.
- Wat scheidt cellen en water?
- Het celmenbraan.
- Leg uit waarom actief transport energie kost en gefaciliteerd transport niet.
- Actief transport gaat tegen het concentratieverval in (lage --> hoge concentratie) dit vraagt energie (ATP)
- Wat is het verschil tussen endocytose en exocytose?
- Endocytose = stoffen opnemen via blaasjes. Exocytose = stoffen afgeven via blaasjes.
- Wat betekent semipermeabel?
- Dat het celmembraan sommige stoffen wel doorlaat en andere stoffen niet.
- Waaruit bestaat het celmenbraan?
- Dubbele laag fosfolipiden, eiwitpoorten en cholesterol.
- Wat voor soort transport is diffusie?
- Passief transport.
- Wat gebeurt er met een rode bloedcel en een hypotonische oplossing?
- De rode bloedcel neem extra water op, zwelt op en kan barsten.
- Wat is het verschil tussen passief en actief transport via een transporteiwit?
- Passief kost geen energie en actief wel.
- Noem een voorbeeld van een stof die via transporteiwitten gaat.
- Zuurstof en glucose.
- Wat is een transsporteiwit?
- Een eiwit in het celmembraan dat stoffen de cel in en uit helpt.
- Leg uit waarom de binding van insuline aan een receptor leidt tot opslag van energie in plaats van alleen verbranding?
- De cascade activeert zowel glucose-opname voor ATP als omzetting van glucose in glycogeen en vetzuren waardoor de cel overtollige glucose kan opslaan.