Na klar! - 4 HAVO - Kapitel 1 Ich - Schreib mal! - Redemittel

Woorden in deze lijst (34)

Origineel

Hoe gaat het met jou?: Wie geht es dir?
Met mij gaat het goed.: Mir geht es gut.
Groeten, je Max.: Viele Grüße dein Max.
Groetjes, je Nina.: Liebe Grüße deine Nina.
Ik verheug me erop, je snel weer te zien.: Ich freue mich darauf, dich schnell wieder zu sehen.
Wie is dat?: Wer ist das?
Hoe ziet hij eruit?: Wie sieht er aus?
Mijn vader heeft een baard.: Mein Vater hat einen Bart.
Mijn moeder heeft haar haren geverfd.: Meine Mutter hat sich die Haare gefärbt.
Heeft hij blauwe, bruine of groene ogen?: Hat er blaue, braune oder grüne Augen?
Zijn vriend heeft donkerblonde, lange haren.: Sein Freund hat dunkelblonde, lange Haare.
Mijn vriendin heeft steil, kort, zwart haar.: Meine Freundin hat glattes, kurzes, schwarzes Haar.
Ze draagt lenzen in plaats van een bril.: Sie trägt Linsen statt einer Brille.
Ze wil er als Heidi Klum uitzien.: Sie möchte wie Heidi Klum aussehen.
Haar vriend is knap en ziet sportief uit.: Ihr Freund ist hübsch und sieht sportlich aus.
Haar huid is licht en ze is vaak bleek.: Ihre Haut ist hell und sie ist oft blass.
Hij ziet er gespierd uit.: Er sieht muskulös aus.
Je bent altijd grappig en goed gehumeurd.: Du bist immer witzig und gut gelaunt.
Bovendien is ze heel slim.: Außerdem ist sie total schlau.
Ze vergeet niets. Ze is zeer attent.: Sie vergisst nichts. Sie ist sehr aufmerksam.
Vandaag is het één maart.: Heute ist der erste März.
Om vijf over zeven sta ik op.: Um fünf nach sieben stehe ich auf.
Tot kwart over twee heb ik les.: Bis Viertel nach zwei habe ich Schule.
Om kwart over vier heb ik pianoles.: Um Viertel vorvier und habe ich Klavierstunde.
Hij speelt jaren voetbal.: Er spielt jahrelang Fußball.
Wij hebben maandenlang 's maandags het eerste uur vrij.: Wir haben monatlich montags die erste Stunde frei.
Door de week ga ik bijna nooit naar de bioscoop.: Wochentags gehe ich fast nie ins Kino.
In het weekend gaan we naar de disco.: Am Wochenende gehen wir in die Disco.
Om middernacht moet ik thuis zijn.: Um Mitternacht muss er zu Hause sein.
’s Middags eet ik wat kleins in de schoolkantine.: Zu Mittag esse ich eine Kleinigkeit in der Schulkantine.
’s Middags moet ze huiswerk maken.: Am Nachmittag muss sie immer Hausaufgaben machen.
Vanavond leert ze voor een proefwerk.: Heute Morgen lernt sie für eine Prüfung.
Gisteren is ze vroeg naar bed gegaan.: Gestern ist sie früh ins Bett gegangen.
Eergisteren heb ik hem de hele dag niet gezien.: Vorgestern habe ich ihn den ganzen Tag nicht gesehen.