Unit 5 - Lesson 5 - Writing - NL/ENG

Unit 5 - Lesson 5 - Writing - NL/ENG

Woorden in deze lijst (25)

allergisch zijn voor
to be allergic to
apotheek
chemist (UK); pharmacy (US)
blauwe plek
bruise
(ver)branden
to burn
hoofdpijn
headache
medicijn
medicine
onderzoeken; controleren
to check
ongeluk
accident
pijn
ache; pain
pijn hebben; pijn doen
to hurt
pleister
plaster (UK); Band-Aid (US)
snijwond
cut
symptoom
symptom
verhoging hebben
to have a temperature
verkoudheid
(to have a) cold
ziek (zijn)
(to be) ill; (to be) sick (US)
Wat is er gebeurd?
What happened?
Ik heb mijn knie geschaafd.
I grazed my knee.
Ik heb mijn pols gebroken.
I broke my wrist.
Ik ben meteen naar het ziekenhuis gegaan.
I went to (the) hospital straight away.
Het duurt zes weken voordat het genezen is.
It will take six weeks to heal.
Hoe voel je je? – Ik heb het gevoel dat ik moet overgeven.
How do you feel? – I feel like I might be sick.
Ik denk dat ik koorts heb.
I think I’ve got a fever.
Ik denk niet dat ik koorts heb.
I don't think I've got a fever.
Ik heb ook keelpijn.
I’ve got a sore throat too.
Hoi Gast!