Na klar! 1 & 2 VWO/GYMNASIUM A - Berlin - Lektion 3 Sprich mal - Redemittel

Woorden in deze lijst (26)

Origineel

Hallo, hoe heet je?: Hallo, wie heißt du?
Ik heet Laura.: Ich heiße Laura.
Mijn naam is Laura.: Mein Name ist Laura.
Hoe gaat het met jou?: Wie geht es dir?
Het gaat (niet) goed met mij.: Es geht mir (nicht) gut.
Hoe oud ben je?: Wie alt bist du?
Ik ben twaalf/dertien/veertien jaar.: Ich bin zwölf/dreizehn/vierzehn Jahre alt.
Waar woon je?: Wo wohnst du?
Ik woon in Utrecht.: Ich wohne in Utrecht.
Waar kom je vandaan?: Woher kommst du?
Ik kom uit Nederland.: Ich komme aus den Niederlanden.
Heb je broers en zussen?: Hast du Geschwister?
Ja, ik heb een broer en een zus.: Ja, ich habe einen Bruder und eine Schwester.
Ja, ik heb twee broers en twee zussen.: Ja, ich habe zwei Brüder und zwei Schwestern.
Nee, ik ben enig kind.: Nein, ich bin ein Einzelkind.
Zijn je ouders getrouwd?: Sind deine Eltern verheiratet?
Ja, mijn ouders zijn getrouwd.: Ja, meine Eltern sind verheiratet.
Nee, ze zijn niet getrouwd.: Nein, sie sind nicht verheiratet.
Nee, ze zijn gescheiden.: Nein, sie sind geschieden.
Naar welke school ga je?: Auf welche Schule gehst du?
Ik ga naar het vwo.: Ich gehe aufs Gymnasium.
Wie is dat?: Wer ist das?
Dat is mijn neef (de zoon van mijn tante/oom).: Das ist mein Cousin.
Dat is mijn nicht (de dochter van mijn tante/oom).: Das ist meine Cousine.
Doei!: Tschüs!
Tot ziens!: Auf Wiedersehen!