Nectar - 1 havo/vwo - Hoofdstuk 6 - Je groene omgeving
Woorden in deze lijst (68)
Origineel
- aanpassing
- eigenschap waardoor een organisme in een bepaalde omgeving kan overleven
- abiotische factoren
- invloeden uit de niet-levende natuur, bijvoorbeeld de temperatuur
- afvaleters
- bodemdieren die het afval van producenten en consumenten eten in de voedselkringloop
- alleseters
- dieren die zowel (delen van) planten als dieren eten
- bacteriën
- zie bij 'bacterierijk'
- bacterierijk
- groep van de bacteriën; bacteriën bestaan uit één cel met cytoplasma, een celmembraan en een celwand; bacteriën zetten humus om in mineralen en horen daarom bij de reducenten
- biodiversiteit
- hoeveelheid verschillende organismen in een biotoop; hoe meer verschillende organismen, hoe groter de biodiversiteit
- biotische factoren
- invloeden uit de levende natuur, bijvoorbeeld een roofdier
- biotoop
- leefgebied van een organisme; de abiotische en biotische factoren zijn geschikt voor een organisme om daar te leven
- bodemdieren
- dieren die het afval uit de strooisellaag eten en het zo verkleinen
- bodemprofiel
- doorsnede van de bodem van bijvoorbeeld een bos
- climaxstadium
- plantengroei die uiteindelijk ontstaat door successie; in dit stadium verandert er niet veel meer
- concurrenten
- organismen die op één plek leven en allemaal hetzelfde voedsel eten of allemaal licht nodig hebben; bijvoorbeeld vogels in een boom die allemaal insecten eten of de planten in een bos
- consumenten
- dieren en mensen; de gebruikers van glucose en andere voedingsstoffen in de voedselkringloop
- dierenrijk
- groep van de dieren; dieren bestaan uit cellen met cytoplasma, een celmembraan en een celkern
- dierlijke mest
- poep en plas van dieren zoals koeien, varkens en kippen
- eb
- het dalende zeewater
- factoren
- omstandigheden in een gebied die invloed hebben op de organismen in dat gebied
- fotosynthese
- uit koolstofdioxide en water ontstaat in de bladgroenkorrels glucose en zuurstof; hiervoor is ook zonlicht nodig
- fytoplankton
- (microscopisch) kleine plantjes die in het zeewater zweven
- geslachtsnaam
- naam van het geslacht waar het organisme bij hoort; het is het eerste deel van de wetenschappelijke naam van een organisme
- getij
- afwisseling van eb en vloed
- getijdengebied
- gebied tussen de hoog- en laagwaterlijn
- glucose
- plantensuiker; wordt tijdens de fotosynthese in bladgroenkorrels gemaakt
- grondlaag
- onderste laag in een bodemprofiel; kan bestaan uit verschillende grondsoorten: zand, klei, leem of veen
- habitat
- plek waar een organisme kan leven; de abiotische factoren zijn geschikt en er is genoeg voedsel te vinden
- hoogwater
- hoogste stand van het zeewater
- humuslaag
- tweede laag in een bodemprofiel; een laag donkere korreltjes die ontstaan doordat bodemdieren het afval uit de strooisellaag kleinmaken
- koolstofdioxide
- gas dat planten nodig hebben voor het maken van glucose (fotosynthese)
- kunstmest
- kleine mestkorrels met mineralen, die in een fabriek worden gemaakt
- laagwater
- laagste stand van het zeewater
- levensgemeenschap
- alle organismen die samen in een biotoop leven
- mest
- voeding voor planten met mineralen erin
- mineralen
- meststoffen (voedingszouten) die planten met hun wortels opnemen; planten hebben mineralen nodig om alle voedingsstoffen te maken die nodig zijn voor de groei
- natuurlijk afval
- afval afkomstig uit de natuur: afgevallen bladeren, takjes, poep, dode organismen
- natuurontwikkeling
- maatregelen die worden genomen om de biodiversiteit te vergroten
- pioniersplant
- de eerste plantensoort die in een gebied groeit
- piramide van aantallen
- weergave van het aantal organismen in elke schakel van een voedselketen
- piramide van gewicht
- weergave van het gewicht van de organismen in elke schakel van een voedselketen
- planteneters
- dieren die alleen (delen van) planten eten
- plantenrijk
- groep van de planten; planten bestaan uit cellen met een celmembraan, cytoplasma, een celkern, een vacuole en bladgroenkorrels; om de cel zit een stevige celwand
- producenten
- groene planten; de makers van glucose en andere voedingsstoffen in de voedselkringloop
- reducenten
- schimmels en bacteriën die het natuurlijk afval afbreken, zodat de mineralen weer beschikbaar komen voor de producenten in de voedselkringloop
- rijk
- groep waarin organismen ingedeeld zijn; elk organisme behoort tot een van de vier rijken
- schakel
- stap in een voedselketen
- schimmels
- zie bij 'schimmelrijk'
- schimmelrijk
- groep van de schimmels; schimmels bestaan uit cellen met een celmembraan, cytoplasma, een celkern, een vacuole en een celwand; schimmels zetten humus om in mineralen en horen daarom bij de reducenten
- soort
- organismen met een min of meer gelijk uiterlijk die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
- soortaanduiding
- tweede deel van de wetenschappelijke naam van een organisme; samen met de geslachtsnaam vormt het de soortnaam
- strooisellaag
- bovenste laag in een bodemprofiel; laagje afval van planten en dieren op de bodem
- successie
- ontwikkeling van de plantengroei in een gebied, van pioniersplanten tot climaxstadium
- tolerant
- als een organisme goed tegen een bepaalde abiotische factor kan
- vleeseters
- dieren die alleen (delen van) dieren eten
- vloed
- het stijgende zeewater
- voedselketen
- rij organismen die elkaar eten, met pijltjes tussen de organismen
- voedselkringloop
- planten maken voedingsstoffen → dieren en mensen gebruiken de voedingsstoffen → afvaleters eten afval van planten, dieren en mensen → schimmels en bacteriën zetten de resten van afvaleters om in mineralen → planten maken met behulp van de mineralen weer voedingsstoffen
- voedselpiramide
- weergave in een piramide van de organismen in elke schakel van de voedselketen; zie ook 'piramide van aantallen' en 'piramide van gewicht'
- voedselrelatie
- als het ene organisme gegeten wordt door een ander organisme
- voedselweb
- aantal met elkaar verbonden voedselketens
- water
- is nodig bij het maken van glucose (fotosynthese)
- wetenschappelijke naam
- Latijnse naam van een soort; bestaat uit de geslachtsnaam en de soortaanduiding
- zoöplankton
- (microscopisch) kleine diertjes die in het zeewater zweven
- zuurstof
- gas dat als afvalstof bij planten vrijkomt tijdens de fotosynthese
- klimaatdiagram
- diagram dat gecombineerd de gemiddelde temperatuur en hoeveelheid neerslag in een bepaald klimaatgebied weergeeft
- nomaden
- mensen zonder vaste woonplaats, die met hun vee door een gebied trekken
- oase
- vruchtbare plek in de woestijn, vaak bij een bron of een meer
- woestijn
- gebied waarin bijna nooit neerslag valt
- woestijnbloei
- periode van zeer snelle bloei van woestijnplanten; vindt meestal plaats na regen