Hele hoofdstuk

1keer geoefend
Woorden in deze lijst (102)
Origineel
- die Sehenswürdigkeit
- de bezienswaardigheid
- die Quelle
- de bron
- Achtung
- let op
- verpassen
- missen
- fließen
- stromen
- sich sehnen nach
- verlangen naar
- de camping
- der Campingplatz
- de caravan
- der Wohnwagen
- het meer
- der See
- het strand
- der Strand
- het uitstapje
- der Ausflug
- de vakantie
- der Urlaub
- de vakantiewoning
- die Ferienwohnung
- de week
- die Woche
- de auto
- das Auto
- het hotel
- das Hotel
- het kamp
- das Camp
- het museum
- das Museum
- de tent
- das Zelt
- het vakantiehuis
- das Ferienhaus
- de wifi
- das WLAN
- de zee
- das Meer
- het zwembad
- das Schwimmbad
- de vakantie
- die Ferien
- de zomervakantie
- die Sommerferien
- aankomen
- ankommen
- afspreken
- sich treffen
- beginnen
- anfangen
- bezien
- besichtigen
- dragen
- tragen
- geven
- geben
- helpen
- helfen
- kamperen
- zelten
- laten
- lassen
- leuk vinden
- Spaß machen
- lezen
- lesen
- lopen
- laufen
- nemen
- nehmen
- overnachten
- übernachten
- rijden
- fahren
- slapen
- schlafen
- spreken
- sprechen
- televisie kijken
- fernsehen
- vergeten
- vergessen
- vallen
- fallen
- vinden
- finden
- vliegen
- fliegen
- worden/zullen
- werden
- zien
- sehen
- België
- Belgien
- Luxemburg
- Luxemburg
- daar
- dort
- daarna
- danach
- dan
- dann
- eerste
- zuerst
- evenveel
- genauso viel
- iedere dag
- jeden Tag
- laatste
- letzte
- mooi
- schön
- naar
- nach
- omdat
- weil
- stom
- blöd
- toen
- als
- veel/meer/het meest
- viel/mehr/am meisten
- want
- denn
- weinig/minder/het minst
- wenig/weniger/am wenigsten
- nicht nur
- niet alleen
- sondern auch
- maar ook
- die Entscheidung
- de beslissing
- begeistern
- enthousiast maken
- der Kunde
- de klant
- das Gerät
- het apparaat
- Wat heb je ... gedaan?
- Was hast du ... gemacht?
- Ik heb met ... afgesproken.
- Ich habe mich mit ... getroffen.
- Toen we ... hebben we eerst ...
- Als wir ..., haben wir zuerst ...
- Eerst ... en daarna ...
- Zuerst ... und danach ...
- Hoe is jou ... bevallen?
- Wie hat dir ... gefallen?
- De vakantie was ... omdat ...
- Der Urlaub war ... weil ...
- ... is me bevallen, want er was ...
- ... hat mir gefallen, denn es gab ...
- ... vond ik niet leuk.
- ... hat mir keinen Spaß gemacht.
- ... vond ik het leukste.
- ... hat mir am meisten Spaß gemacht.
- Ik ben in de zomervakantie naar Duitsland gereden.
- Ich bin in den Sommerferien nach Deutschland gefahren.
- Wij hebben in een tent overnacht.
- Wir haben in einem Zelt übernachtet.
- Het hotel is mij goed bevallen.
- Das Hotel hat mir gut gefallen.
- De omgeving was mooi.
- Die Umgebung war schön.
- Het weer was elke dag mooi.
- Das Wetter war jeden Tag schön.
- Toen wij in de stad waren, hebben wij gegeten.
- Als wir in der Stadt waren, haben wir gegessen.
- Eerst hebben we voetbal gespeeld, daarna gingen we naar het restaurant.
- Zuerst haben wir Fußball gespielt, danach gingen wir ins Restaurant.
- Ik vond de vakantie leuk, omdat we veel gezien hebben.
- Ich fand die Ferien toll, weil wir viel gesehen haben.
- deswegen
- daarom
- die Strecke
- de route
- die Ausdauer
- de conditie
- sich erholen
- zich ontspannen
- sich eignen
- geschikt zijn
- unterschiedliche
- verschillende
- die Erkenntnis
- het inzicht
- ehemalig
- voormalig
- die Führung
- rondleiding
- stimmen
- kloppen
- der Ort
- de plek/het oord
- der Ersatzteil
- het reserveonderdeel
- knapp
- bijna