Nectar - 1 havo/vwo - Hoofdstuk 4 - Gedrag

Woorden in deze lijst (47)

Origineel

aangeboren gedrag: gedrag dat je vanaf de geboorte al hebt, bijvoorbeeld reflexen
balts: de voorbereiding op de paring
baltsgedrag: gedrag waarmee dieren een partner lokken en 'versieren'
beloning: leren doordat het juiste gedrag beloond wordt; methode voor het opvoeden en trainen van dieren
dominant: een dominant dier is de baas over andere dieren
doortrekkers: trekvogels die Nederland passeren op weg naar het noorden of zuiden
dreiggedrag: als dieren (of mensen) tegelijkertijd agressief en bang zijn; bij dreigen bepaal je wie de sterkste is zonder te vechten
drempelwaarde: de motivatie moet de drempelwaarde passeren voordat een mens of dier reageert
ethogram: lijst met beschrijvingen van de verschillende handelingen van een mens of dier
etholoog: bioloog die diergedrag bestudeert
gedrag: alles wat een mens of dier doet
gewenning: afleren om op bepaalde prikkels te reageren
handeling: klein stukje gedrag; gedrag bestaat uit een reeks handelingen
imiteren: leren door gedrag af te kijken en na te doen
inprenting: leren in een korte, gevoelige periode in de eerste dagen na de geboorte
inwendige prikkel: prikkel vanuit het lichaam van een mens of dier
inzicht: nieuw gedrag leren door het zelf te bedenken
lichaamstaal: zonder te praten met je lichaam laten zien hoe je je voelt
motivatie: bereidheid om in actie te komen
nestteritorium: eigen plek van een dier, waar het zijn nest heeft
non-verbaal gedrag: iets duidelijk maken door lichaamstaal te gebruiken
oefenen: leren door hetzelfde gedrag vaak te herhalen
omgericht gedrag: 'afreageren', het twijfelende dier (of mens) richt zijn agressie op iets anders dan de soortgenoot
onderdanig: een onderdanig dier heeft een baas boven zich
opvetten: extra vet in het lichaam opslaan
overdreven signalen: signalen die erg opvallen en een sterke reactie oproepen
overspronggedrag: gedrag van een dier dat niet bij de situatie past; het gedrag ontstaat als het dier (of mens) twijfelt tussen twee soorten gedrag
pikorde: rangorde bij een groep kippen (hennen)
prikkel: verandering in de omgeving of in het eigen lichaam, waarop een organisme kan reageren
protocol: waarnemingen van het gedrag van een mens of dier gedurende een bepaalde tijd
rangorde: als er in een groep dominante en onderdanige dieren zijn en elk dier zijn plaats kent
reflex: vaste, snelle reactie op een prikkel; de reactie lijkt 'vanzelf' te gaan; reflexen zijn aangeboren en beschermen het lichaam vaak tegen beschadigingen of honger (bij jonge dieren en baby's)
ringonderzoek: onderzoek met behulp van het ringen van vogels, waardoor trekroutes en ouderdom van vogels bekend worden
signaal: prikkel van een dier of mens, die dient als boodschap voor een soortgenoot; de soortgenoot kan erop reageren
sleutelprikkel: prikkel die altijd tot hetzelfde gedrag leidt
sperren: wijd opendoen van de bek door jonge vogels, als de oudervogel met voer bij het nest komt
standvogels: vogels die niet trekken, maar het hele jaar in het broedgebied verblijven
straf: leren doordat het verkeerde gedrag bestraft wordt; methode voor het opvoeden en trainen van dieren
taakverdeling: regels bij het samenwerken van groepsdieren, zodat elk dier weet wat hij moet doen
territorium: eigen gebied, bijvoorbeeld om een nest te bouwen, om voedsel te zoeken of om de jongen groot te brengen
territoriumgedrag: al het gedrag dat een dier laat zien bij het uitzetten en verdedigen van een eigen gebied
trekvogels: vogels die in de winter ergens anders verblijven dan in de zomer
uitwendige prikkel: prikkel die van buiten het lichaam van een dier of mens komt, dus vanuit de omgeving
verbaal gedrag: iets duidelijk maken met behulp van woorden
voedselterritorium: eigen plek van een dier, waar het zijn voedsel verzamelt
wintervogels: trekvogels die alleen in de winter in Nederland zijn
zomervogels: trekvogels die 's zomers in Nederland broeden en in de herfst naar het zuiden trekken