- Enzym
- Een biokatalysator die reacties in het lichaam katalyseert zonder zelf verbruikt te worden.
- Biokatalysator
- Een enzym dat specifiek één stof omzet en bepaalde processen versnelt.
- Substraat
- De stof die door een enzym wordt omgezet.
- Coënzym
- Een klein molecuul, zoals NAD+, dat nodig is om een enzym werkzaam te maken.
- Ionen
- Essentiële elementen zoals zink en ijzer in ionvorm die enzymprocessen ondersteunen.
- Alcoholdehydrogenase
- Een enzym dat de omzetting van ethanol naar ethanal katalyseert.
- Primaire structuur
- De volgorde van aminosuren in een eiwit.
- Secundaire structuur
- De vorming van alfahelices en betachieten in een eiwit.
- Tertiaire structuur
- De driedimensionale structuur van een eiwit door interacties zoals zwavelbruggen.
- Denatureren
- Het proces waarbij een eiwit zijn structuur verliest door bijvoorbeeld verhitting.
- Actief centrum
- De holte in een enzym waar het substraat precies in past.
- Stereospecificiteit
- De eigenschap van enzymen om alleen bepaalde stereoisomeren van een substraat te katalyseren.
- pH optimum
- De pH-waarde waarbij een enzym het beste functioneert.
- Temperatuur optimum
- De temperatuur waarbij een enzym het beste functioneert.