- Gebit
- De verzameling van tanden en kiezen in de mond
- Gebitselementen
- Onderdeel van het gebit, zoals hoektanden, kiezen en snijtanden
- Kroon
- Het zichtbare deel van de tand dat uit de kaak steekt
- Wortel
- Het deel van de tand dat in de kaak bevestigd is
- Tandbeen
- Het harde materiaal waaruit een tand bestaat
- Glazuur
- De harde beschermlaag om het tandbeen
- Cement
- Beschermlaagje om de wortels van de tand
- Tandholte
- Holte binnenin het tandbeen met bloedvaten en zenuwen
- Wortelvlies
- Zorgt ervoor dat de wortels van de tand goed bevestigd zitten aan de kaak
- Tandvlees
- Het roze weefsel dat de kaak bedekt en de tanden omgeeft
- Herbivoren
- Dieren die alleen plantaardig voedsel eten
- Carnivoren
- Dieren die andere dieren eten
- Omnivoren
- Dieren die zowel plantaardig voedsel als andere dieren eten
- Tandbederf
- Aantasting van het gebit door tandplak
- Tandplak
- Laagje aanslag op de tanden bestaande uit speeksel, bacteriƫn en voedselresten
- Tandsteen
- Verkalkte tandplak die niet door poetsen verwijderd kan worden
- Tanderosie
- Aantasting van het gebit door zuur