- Intern milieu
- De omstandigheden in je lichaam, zoals temperatuur, pH-waarde, concentratie van stoffen zoals zuurstof, CO2, glucose en zouten, en de water- en vloeistoffen.
- Glucose
- Brandstof van het lichaam, nodig om te functioneren en processen zoals warm blijven en bewegen.
- Insuline
- Hormoon dat helpt bij de opname van glucose in cellen, geproduceerd door de alvleesklier.
- Glucagon
- Hormoon dat glycogeen omzet in glucose, geproduceerd door de alvleesklier.
- Glycogeen
- Keten van glucosemoleculen opgeslagen in lever en spieren.
- Suikerziekte (Diabetes)
- Aandoening waarbij de regeling van glucose in het bloed niet goed werkt.
- Lever
- Orgaan dat stoffen omzet, afbreekt, opslaat en afvoert.
- Leverslagader
- Bloedvat dat zuurstofrijk bloed naar de lever vervoert.
- Poortader
- Bloedvat dat voedingsstoffen van de dunne darm naar de lever vervoert.
- Leverader
- Bloedvat dat stoffen van de lever weg vervoert.
- Aminozuren
- Bouwstenen van eiwitten.
- Cholesterol
- Vetachtige stof waar cellen van bestaan.
- Ureum
- Stof die ontstaat bij de afbraak van aminozuren in de lever.
- Gal
- Stof geproduceerd door de lever en opgeslagen in de galblaas.
- Bilirubine
- Afvalstof die ontstaat bij het afbreken van dode rode bloedcellen in de lever.