- Bloeddruk
- De druk van het bloed in de slagaders, gemeten in millimeters kwik (mmHg), bijvoorbeeld 120/80.
- Bovendruk
- De maximale druk in de slagaders tijdens de hartslag, ook wel systolische druk genoemd.
- Onderdruk
- De minimale druk in de slagaders tussen hartslagen, ook wel diastolische druk genoemd.
- Systole
- De fase van de hartcyclus waarin het hart samentrekt en bloed de slagaders in pompt.
- Diastole
- De fase van de hartcyclus waarin het hart ontspant en zich vult met bloed.
- Baroreceptoren
- Zintuigcellen die de bloeddruk waarnemen en informatie doorgeven aan de hersenen.
- Adrenaline
- Een hormoon dat de hartslag en bloeddruk verhoogt.
- Vasoconstrictie
- Het vernauwen van bloedvaten, wat de bloeddruk verhoogt.
- Vasodilatatie
- Het verwijden van bloedvaten, wat de bloeddruk verlaagt.
- Orthosympathisch zenuwstelsel
- Deel van het autonome zenuwstelsel dat de hartslag en bloeddruk verhoogt.
- Parasympathisch zenuwstelsel
- Deel van het autonome zenuwstelsel dat de hartslag en bloeddruk verlaagt.
- Homeostase
- Het proces waarbij het lichaam zijn interne milieu in evenwicht houdt.
- Stroomsnelheid
- De snelheid waarmee bloed door de bloedvaten stroomt.
- Aorta
- De grootste slagader in het lichaam die bloed van het hart naar de rest van het lichaam vervoert.
- Haarvaten
- Kleine bloedvaten waar de uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt.
- Aders
- Bloedvaten die bloed terug naar het hart vervoeren.
- Halvemaanvormige kleppen
- Kleppen in het hart die voorkomen dat bloed terugstroomt naar de kamers.