begrippen hoofdstuk 4 pluriforme samenleving

8keer geoefend
Woorden in deze lijst (53)
Origineel
- Pluriforme samenleving
- Een samenleving waarin verschillen tussen mensen bestaan in levensstijl, godsdienst en andere cultuurkenmerken.
- Cultuur
- Alle waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken die mensen binnen een groep of samenleving met elkaar delen.
- Cultuurkenmerk
- Een eigenschap of gedraging die voortkomt uit de cultuur van mensen zoals waarden, normen en gewoonten.
- Dominante cultuur
- Alle waarden, normen en gewoonten en andere cultuurkenmerken die de meerderheid van de bevolking met elkaar deelt.
- Tolerantie
- Acceptatie van andere levensovertuigingen, culturen of gedrag.
- Subcultuur
- Een cultuur die in sommige waarden, normen en gewoonten afwijkt van de dominante cultuur.
- Culturele diversiteit
- Veel verschillende subculturen en levensstijlen.
- Referentiekader
- Alles wat iemand bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten.
- Gender
- Culturele verschillen tussen mannen en vrouwen.
- Rolpatronen
- Algemene verwachtingen en opvattingen over hoe iemand zich hoort te gedragen.
- Etnische subcultuur
- Groep mensen die onderling verbonden is door een gezamenlijke afkomst en gedeelde cultuurkenmerken als religie, taal en geschiedenis.
- Persoon met een Nederlandse achtergrond
- Iemand die in Nederland is geboren en van wie beide ouders ook in Nederland zijn geboren.
- Persoon met een migratieachtergrond
- Iemand van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.
- Nature-nurturedebat
- De discussie of gedrag is aangeboren of aangeleerd.
- Socialisatie
- Het proces waarbij mensen de waarden, normen en andere cultuurkenmerken leren van de groep en de samenleving waarbij ze horen.
- Socialiserende instituties
- Groepen en organisaties die specifieke waarden, normen en gewoonten overdragen.
- Sociale controle
- De manieren waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
- Internalisatie
- Het proces waarbij mensen zich waarden, normen en gewoonten eigen maken en zich automatisch gaan gedragen zoals hun omgeving van hen verwacht.
- Persoonlijke identiteit
- Het beeld dat iemand van zichzelf heeft.
- Sociale identiteit
- Het deel van het zelfbeeld dat is afgeleid van de groepen en culturen waarmee iemand zich verbonden voelt.
- Individualistische cultuur
- Cultuur waarin de nadruk ligt op persoonlijke ontwikkeling en individuele vrijheid.
- Collectivistische cultuur
- Cultuur waarin de belangen van de groep, vaak de familie, belangrijker zijn dan die van het individu.
- Masculiene cultuur
- Cultuur waarin de verwachting bestaat dat mannen stoer, ambitieus en gericht op de buitenwereld zijn en vrouwen zacht, zorgzaam en gericht op huishouden en gezin moeten zijn.
- Feminiene cultuur
- Cultuur waarin rolpatronen voor vrouwen en mannen in elkaar overlopen.
- Categoriseren
- De wereld indelen in hokjes waarin mensen, voorwerpen of situaties automatisch een plaats krijgen.
- Stereotype
- Een overdreven, vaststaand beeld van een groep mensen.
- Vooroordeel
- Een oordeel over iemand of een groep mensen zonder dat iemand die persoon/personen of zaak te kennen.
- Discriminatie
- Het ongelijk behandelen van mensen op basis van een kenmerk dat er in die situatie niet toe doet.
- Racisme
- Discriminatie en het doen van kwetsende en vernederende uitspraken op grond van huidskleur of etnische achtergrond.
- Wij-zij-denken
- Patroon waarbij de ene groep tegenover de andere staat en zichzelf doorgaans als ‘beter’ ziet.
- Polarisatie
- Proces waarbij de tegenstellingen tussen groepen sterker worden waardoor ze steeds meer tegenover elkaar komen te staan.
- Sociale cohesie
- De mate waarin mensen zich verbonden voelen met elkaar.
- Migratie
- Het verhuizen naar een ander land.
- Gastarbeiders
- Mensen die tijdelijk naar een ander land verhuizen om daar arbeid te verrichten.
- Restrictief toelatingsbeleid
- Beleid waarbij strenge voorwaarden worden gesteld aan het toelaten van migranten.
- Vluchtelingen
- Mensen die hun huis onder druk van oorlog en geweld verlaten.
- Arbeidsmigranten
- Mensen die verhuizen naar een ander land om daar te gaan werken.
- Kennismigranten
- Mensen die verhuizen naar een ander land omdat daar grote behoefte is aan hun kennis.
- Volgmigratie
- Migratie als gevolg van gezinshereniging en gezinsvorming.
- Illegalen
- Mensen die geen wettelijke toestemming hebben om in een land te wonen en te werken.
- Assimilatie
- Het volledig aanpassen aan de dominante cultuur aan in de samenleving waarbij de eigen culturele identiteit wordt opgegeven.
- Segregatie
- Situatie waarbij groepen in de samenleving gescheiden van elkaar leven.
- Integratie
- Proces van samenvoegen van cultuurgroepen door wederzijdse aanpassing.
- Nieuwkomers
- Mensen die niet in Nederland geboren zijn, maar later in Nederland zijn komen wonen.
- Radicalisering
- Proces waarbij gedachten en/of gedrag van een persoon of groep extremer worden en ingaan tegen de waarden en normen in een democratische rechtsstaat.
- Individualisering
- De trend waarbij mensen zichzelf steeds meer zien als vrij individu in plaats van als onderdeel van een gemeenschap.
- Globalisering
- De ontwikkeling waardoor mensen wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken.
- Emancipatie
- Actief streven naar gelijke rechten en gelijke behandeling.
- Lhbti-beweging
- Beweging die streeft naar acceptatie van grotere seksuele diversiteit: lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen.
- Juridisch of wettelijk burgerschap
- Het hebben van wettelijke rechten en plichten als een persoon de nationaliteit van een bepaald land bezit.
- Maatschappelijk burgerschap
- De verantwoordelijkheden van een burger bij deelname aan en vormgeven van de samenleving.
- Tolerantie
- Acceptatie van andere denkwijzen, culturen of levensovertuigingen.
- Respect
- De ander in zijn of haar waarde laten.