Begrippen

Begrippen

Woorden in deze lijst (22)

aardrijkskunde (geografie)
Wetenschap die gebieden en verschijnselen in gebieden bestudeert.
absolute ligging
Plaatsbepaling door gebruik te maken van het graadnet.
atmosfeer (dampkring)
Luchtlaag om de aarde.
bevolkingsdichtheid
Gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer.
bevolkingsspreiding
Verdeling van de bevolking over een gebied.
breedtecirkel (parallel)
Cirkel op de kaart die evenwijdig loopt aan de evenaar.
evenaar
Cirkel op de kaart die de aarde verdeelt in een noordelijk halfrond en een zuidelijk halfrond.
geografische coördinaat
Middel om een plek op aarde vast te leggen. Bijvoorbeeld met een assenstelsel of kaartvakken op een kaart.
graadnet
Netwerk van lengtecirkels en breedtecirkels.
irrigatie
Kunstmatige bevloeiing van het land.
legenda
Lijst met de verklaring van kleuren en tekens op een kaart.
lengtecirkel (meridiaan)
Halve cirkel op de kaart van de Noord- naar de Zuidpool.
migratie
Verhuizen van de ene woonplaats naar de andere.
noordpijl
Laat op de kaart zien waar het noorden is.
nulmeridiaan
De meridiaan die dwars door Greenwich (bij Londen) loopt.
ozonlaag
Laag in stratosfeer met veel ozon (O₃) die ultraviolette straling (uv-straling) absorbeert.
relatieve ligging
De ligging ten opzichte van andere plaatsen.
schaal
Verhouding tussen de afstand op de kaart en die in werkelijkheid.
schaalstok
Maatstok waarmee je snel afstanden op een kaart kunt schatten of berekenen.
stratosfeer
Laag in de atmosfeer boven de troposfeer.
troposfeer
Onderste laag van de atmosfeer waar alle weersverschijnselen plaatsvinden.
windstreken
Noord, oost, zuid, west en de tussenwindstreken: NO, ZO, ZW, NW.
Hoi Gast!