Basisstof 4

1keer geoefend
Woorden in deze lijst (23)
Origineel
- Koolhydraten
- Sachariden; zijn opgebouwd uit een koolstofketen, waterstof en zuurstof
- Bouwstof
- Voedingsstof die wordt gebruikt voor de vorming van organische moleculen bij de voortgezette assimilatie
- Brandstof
- Voedingsstoffen die energie kunnen leveren bij de dissimilatie (verbranding)
- Reservestof
- Stof die kan dienen als brandstof, warmte-isolator en bouwstof
- Monosachariden
- Enkelvoudige suikers, bevatten vijf of zes C-atomen, bijvoorbeeld glucose, galactose en fructose
- Disacharide
- Verbinding van twee monosachariden, bijvoorbeeld maltose, lactose (melksuiker) en sacharose (riet- of bietsuiker)
- Polysacharide
- Verbinding van vele monosachariden, bijvoorbeeld zetmeel, glycogeen en cellulose
- Zetmeel
- Polysacharide die in de bladgroenkorrels en zetmeelkorrels van plantaardige cellen wordt opgebouwd uit ongeveer zesduizend glucosemoleculen; reservestof
- Glycogeen
- Polysacharide die bij dieren in de lever en in spieren wordt gevormd; bestaat uit meer dan twintigduizend glucosemoleculen en is sterk vertakt; reservestof
- Cellulose
- Polysacharide die het hoofdbestanddeel is van de celwanden van planten; door de binding tussen de glucosemoleculen vormen enkele tientallen cellulosemoleculen samen een stevige structuur
- Eiwitten/Proteïnen
- De moleculen zijn opgebouwd uit aminozuren
- Aminozuur
- Bouwsteen van eiwitten, bestaande uit een C-atoom met een aminogroep (NH₂), een carboxygroep (COOH), een H-atoom en een restgroep (R) die typerend is voor het aminozuur
- Essentiële aminozuren
- Aminozuren die dieren niet uit andere aminozuren kunnen maken en die ze dus via hun voedsel binnen moeten krijgen
- Niet-essentiële aminozuren
- Aminozuren die dieren zelf aanmaken en niet of minder in het voedsel aanwezig hoeven te zijn
- Primaire structuur
- De typen aminozuren en de volgorde waarin deze voorkomen in een eiwitmolecuul
- Secundaire structuur
- Spiraalvorm van een eiwitmolecuul (α-helix); ontstaat door een zich herhalende hoek van peptidebindingen
- Tertiaire structuur
- Vouwstructuur van een eiwitmolecuul; ontstaat door binding tussen verder uit elkaar gelegen aminozuren
- Quaternaire structuur
- Manier waarop meerdere polypeptideketens één eiwit vormen
- Vetten
- Lipiden; bevatten dezelfde elementen als glucosemoleculen en dienen als bouwstof in membranen, als brandstof en als reservestof
- Glycerol
- Molecuul dat bestaat uit drie C-atomen waaraan drie OH-groepen zijn gebonden
- Vetzuur
- Molecuul dat bestaat uit een lange keten van CH₂-groepen met aan het eind een carboxygroep
- Fosfolipiden
- Lipide waarbij één vetzuur is vervangen door een fosfaatgroep
- Tussencelstof
- Bevindt zich aan de buitenzijde van het celmembraan; zit tussen de verschillende cellen in