Nectar - 5 vwo - Hoofdstuk 12 - Gezondheid
Woorden in deze lijst (66)
Origineel
- actieve immuniteit
- Immuniteit die ontstaat doordat je lichaam antistoffen en geheugencellen maakt.
- allergeen
- Een antigeen dat een allergische reactie oproept.
- anafylactische shock
- Door een heftige allergische reactie gaan de bloedvaten ver openstaan en valt de bloeddruk weg.
- antibiotica
- medicijnen die de deling en groei van bacteriën tegengaan
- antigeenpresenterende cel (APC)
- Fagocyt die antigenen aan lymfocyten presenteert.
- antigenen
- Lichaamsvreemde eiwitten die lymfocyten herkennen.
- antiresus
- Antistof die een resusnegatieve persoon maakt als deze in contact komt met resusantigenen.
- antiserum
- Vloeistof met antistoffen, gebruikt voor inentingen met als doel de genezing van een besmetting te bespoedigen.
- antistof
- eiwit dat ziekteverwekkers onschadelijk maakt, ook wel Ig genoemd
- auto-immuunziekte
- De lymfocyten beschouwen lichaamseigen antigenen als lichaamsvreemd.
- biologische landbouw
- het verbouwen van voedselgewassen volgens vastgelegde regels, zoals het niet gebruiken van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest
- B-lymfocyten (B-cellen)
- Lymfocyten die na activatie antistoffen maken.
- cytotoxische T-cel (Tc-cel)
- T-cel die een met een ziekteverwekker geïnfecteerde cel of een kankercel opspoort en deze cel vernietigt.
- darmflora
- De bacteriën in de darm, het grootste gedeelte bevindt zich in de dikke darm.
- epigenetica
- De wetenschap die in kaart brengt hoe omgevingsfactoren de ‘eiwitschakelaars’ in het regelsysteem van de genen beïnvloeden.
- exocriene klieren
- Klieren die hun product afgeven aan het uitwendig milieu.
- fagocyten
- witte bloedcellen die van vorm kunnen veranderen en ziekteverwekkers in zich op kunnen nemen
- gastheercel
- De cel die een virus gebruikt om zich in te vermeerderen; dit gaat ten koste van de gastheercel.
- gedespiraliseerd DNA
- ontrold DNA
- geheugencellen
- Lymfocyten die na een afweerreactie achterblijven in de lymfocyten en die bij een volgende infectie met het specifieke antigeen de afweer versneld opstarten.
- HLA-antigenen
- Antigenen die een rol spelen bij transplantaties.
- hoornlaag
- buitenste laag van de opperhuid, beschermt tegen vochtverlies en ziekteverwekkers
- hygiëne
- manier om besmetting met ziekteverwekkers te voorkomen
- immunoglobuline (Ig)
- zie antistof
- immuun
- Na het vormen van geheugencellen tegen een bepaald antigeen, ben je actief beschermd tegen de ziekteverwekker.
- infectie
- besmetting met een ziekteverwekker
- kanker
- kwaadaardige tumor
- kiemlaag
- onderste laag van de opperhuid, bevat delende cellen en pigmentvormende cellen
- kruisproef
- Test om vast te stellen of een bloedtransfusie veilig is; op een glasplaatje toevoegen van rode bloedcellen van de donor aan bloedserum van de ontvanger.
- kunstmatige actieve immuniteit
- Actieve immuniteit die ontstaat door het inenten met antigenen van ziekteverwekkers.
- lederhuid
- onderste laag van de huid, bevat onder andere zweetklieren, talgklieren, zintuigen, spieren en haren
- leefstijl
- manier van leven
- lymfocyten
- Witte bloedcellen van de specifieke afweer die ziekteverwekkers herkennen.
- mestcel
- Een bepaald type witte bloedcel in de slijmvliezen, bevat histamine.
- MHC-II molecuul
- Molecuul op het celmembraan van een fagocyt waarmee een fagocyt antigenen presenteert aan lymfocyten
- microbioom
- alle bacteriën in en op het lichaam
- middenlamel
- Laag van pectine in de celwand tussen de celwanden van aangrenzende cellen; ontstaat als eerste na een celdeling.
- monoklonale antistoffen
- kloon van één type antistof
- multiresistente bacteriën
- Bacteriën die ongevoelig zijn voor meerdere typen antibiotica.
- natuurlijke actieve immuniteit
- Actieve immuniteit die ontstaat na het binnendringen van een ziekteverwekker.
- niet-specifieke afweer
- Afweersysteem dat geen onderscheid maakt tussen verschillende typen ziekteverwekkers.
- oncogen
- Proto-oncogen dat de celdeling stimuleert is door mutaties verandert en stimuleert de celdeling niet meer; dit leidt tot de vorming van een tumor.
- onderhuids bindweefsel
- Laag weefsel onder de huid, bevat vetweefsel dat het lichaam isoleert.
- ontstekingsreactie
- Een reactie die ontstaat ten gevolge van histamine.
- opperhuid
- bovenste laag van de huid, bestaat van onder naar boven uit kiemlaag, levende cellen, dode cellen, hoornlaag
- passieve immuniteit
- immuniteit door antistoffen via je moeder (natuurlijk) of via een injectie (kunstmatig)
- pathogenen
- ziekteverwekkers
- plasmacel
- Geactiveerde B-cel die grote hoeveelheden antistoffen maakt tegen één type ziekteverwekker.
- poeptransplantatie
- vervangen van de darmflora met die van een donor
- priktest
- Een test om te controleren of iemand allergisch is.
- primaire celwand
- laag rondom de plantencel, bestaat uit cellulosevezels
- proto-oncogenen
- Genen die de normale celcyclus stimuleren; door een mutatie kan een oncogen ontstaan.
- resusantigenen
- eiwit op celmembraan van rode bloedcellen van resuspositieve mensen
- resusbaby
- Een resuspositieve baby van een resusnegatieve moeder met antistoffen van de moeder, dat rode bloedcellen van de baby afbreekt.
- risicofactoren
- Factoren die het risico op een bepaalde ziekte vergroten.
- secundaire celwand
- extra versteviging van de celwand, bijvoorbeeld van houtstof
- signaalstoffen
- geur- of kleurstof waarmee een plant of dier een boodschap uitzendt
- specifieke afweer
- Afweer die gericht is op één type antigeen.
- T-helpercel (Th-cel)
- Activeert bij de ziekteverwekker passende B- en T-cellen.
- T-lymfocyten (T-cellen)
- Verzamelnaam voor groepen lymfocyten die werken als Th-, Tc- en Ts-cel.
- T-suppressorcel (Ts-cel)
- T-cel die enige tijd na het opstarten van de afweerreactie de afweerreactie weer stopt en daarmee het lichaam veel energie bespaart.
- tumor
- gezwel
- tumorsuppressorgenen
- Genen die de celcyclus remmen.
- tussencelstof
- alle stoffen rond het celmembraan van een plantencel
- uitzaaiing
- Kankercellen die zich verspreiden via een bloedvat of lymfevat door het lichaam waardoor nieuwe tumoren ontstaan.
- vaccinatie
- Inenting met verzwakte ziekteverwekkers of de antigenen daarvan. Heeft als doel het afweersysteem voor te bereiden op een besmetting.