Nectar - 4 vmbo-gt - Hoofdstuk 10 - Voortplanting - Deel 1
Woorden in deze lijst (66)
Origineel
- abortus
- het embryo uit de baarmoeder weg laten halen
- baarmoeder
- orgaan in de buikholte van een vrouw, waarin zich een baby kan ontwikkelen
- baarmoederslijmvlies
- slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder, waarvan elke maand het verdikte deel wordt afgestoten (zie menstruatie)
- bestuiving
- overbrengen van stuifmeelkorrels van de meeldraden naar de stampers
- bevruchting
- samensmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel, bij de mens in de eileider en bij de plant in een zaadbeginsel
- bijbal
- deel van de balzak waarin zaadcellen tijdelijk worden opgeslagen
- biseksueel
- seksuele aantrekking tot personen van beide geslachten
- bloemen
- voortplantingsorganen van een plant
- bol
- ondergronds stukje stengel van bijvoorbeeld een ui met korte dikke bladeren; rokken
- condoom
- voorbehoedmiddel dat om de penis geschoven wordt of in de vagina (vrouwencondoom); houdt zaadcellen tegen en voorkomt soa’s
- echo
- onderzoek van een ongeboren kind, waarbij het kindje door middel van terugkaatsende geluidsgolven zichtbaar wordt gemaakt
- eeneiige tweeling
- ontstaat uit één bevruchte eicel; de baby’s zijn altijd van hetzelfde geslacht
- eenjarige planten
- planten waarvan de hele levenscyclus in één jaar plaatsvindt
- eicellen
- de vrouwelijke voortplantingscellen van mensen, dieren en planten
- eierstokken
- organen waarin eicellen rijpen; hier wordt ook vrouwelijk geslachtshormoon gevormd
- eileider
- buisje waar de eicel na de eisprong in terechtkomt en waar ook de bevruchting plaatsvindt
- eisprong
- het vrijkomen van een eicel uit de follikel in de eierstok, de eicel komt dan in de eileider terecht (zie ovulatie)
- embryo
- zo heet het ongeboren kind tot 12 weken
- erectie
- penis is stijf doordat de zwellichamen zich met bloed vullen
- foetus
- zo heet het ongeboren kind vanaf 12 weken; alle organen zijn dan gevormd
- follikels
- blaasje om een onrijpe eicel in de eierstok
- geestelijke ontwikkeling
- groei en verandering van de geest in denken en doen, tijdens de verschillende levensfasen
- geslachtelijke voortplanting
- voortplanting waarbij de kernen van twee voortplantingscellen samensmelten. De bevruchte eicel groeit uit tot een nieuw organisme
- geslachtscellen
- zie voortplantingscellen
- geslachtshormonen
- hormonen uit de zaadballen (testosteron) en de eierstokken (oestrogenen); regelen de secundaire geslachtskenmerken
- geslachtskenmerken
- kenmerken die het verschil tussen jongens en meisjes laten zien
- geslachtsorganen
- organen bij mannen en vrouwen die dienen voor de voortplanting
- groei
- het groter worden, bijvoorbeeld van de foetus, of het langer worden tijdens de groeispurt
- groeihormoon
- hormoon uit de hypofyse, dat de lengtegroei regelt
- helmdraad
- onderste deel van de meeldraad
- helmknop
- bovenste deel van een meeldraad; hierin worden de stuifmeelkorrels gemaakt
- heteroseksueel
- seksuele aantrekking tot iemand van het andere geslacht
- homoseksueel
- seksuele aantrekking tot iemand van hetzelfde geslacht
- hormoonklieren
- organen die hormonen (regelstoffen) maken en afgeven aan het bloed
- houtachtige planten
- bomen en struiken; ze zijn meerjarig
- hypofyse
- hormoonklier onder aan de hersenen; een van de hormonen regelt de werking van de eierstokken en zaadballen
- incest
- seks hebben met een kind dat een familielid is
- indaling
- de baby komt dan met het hoofdje naar beneden in het bekken van de vrouw te liggen
- innesteling
- het vasthechten in het baarmoederslijmvlies van het bolletje cellen dat na de bevruchting is ontstaan
- insectenbloemen
- bloemen die door insecten worden bestoven; zijn opvallend door hun kleur en geur
- keizersnee
- operatie waarbij een baby uit de baarmoeder wordt gehaald als een normale bevalling niet mogelijk is
- kiem
- het jonge plantje dat in het zaad zit
- klisters
- grote knop in een bol, waaruit een nieuwe plant groeit
- knollen
- groeien aan ondergrondse uitlopers van de stengel, bijvoorbeeld de aardappel
- kroonbladeren
- bloembladeren; vaak gekleurd, om insecten te lokken
- kruisen
- stuifmeel van de ene plant op de stempel van een andere plant brengen
- levenscyclus
- cyclus van de verschillende fasen in het leven van een organisme
- levensfasen
- de acht perioden van een mensenleven: baby, peuter, kleuter, (schoolgaand) kind, puber, jong volwassene (adolescent), volwassene en oudere
- lichamelijk ontwikkeling
- veranderingen van het lichaam in uiterlijk en wat je kunt tijdens de levensfasen
- meeldraden
- hierin ontstaan de mannelijke voortplantingscellen, bestaan uit helmknop en helmdraad
- menstruatie
- maandelijkse bloeding, waarbij het verdikte baarmoederslijmvlies via de vagina het lichaam verlaat
- menstruatiecyclus
- cyclus van vier weken bij vrouwen: eicel rijpt, baarmoederslijmvlies wordt dikker, ovulatie en menstruatie
- miskraam
- er gaat iets mis tijdens de zwangerschap waardoor het embryo sterft en wordt afgestoten
- moederkoek
- orgaan waarmee embryo/foetus en moeder met elkaar verbonden zijn; via de moederkoek krijgt het embryo alle stoffen die het nodig heeft en raakt het de afvalstoffen kwijt (zie ook placenta)
- morning-afterpil
- pil met een grote hoeveelheid van een hormoon dat voorkomt dat de bevruchte eicel gaat vastzitten in het baarmoederslijmvlies. Als de vrouw binnen 72 uur nadat ze seks heeft gehad de morning-afterpil inneemt, wordt ze niet zwanger
- nageboorte
- uitdrijving van de placenta, vruchtvliezen en de resten van de navelstreng door weeën
- navelstreng
- verbinding van het embryo/foetus met de placenta; bevat twee navelstrengslagaders en één navelstrengader
- navelstrengader
- via deze ader gaan zuurstof en voedingsstoffen van de placenta naar het ongeboren kind
- navelstrengslagaders
- via deze twee slagaders gaan afvalstoffen van het ongeboren kind naar de placenta
- nectar
- zoete stof die in de nectarkliertjes van een bloem gemaakt wordt; lokt insecten
- oestrogeen
- vrouwelijk geslachtshormoon; regelt het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken en speelt een rol bij de menstruatiecyclus
- ongeslachtelijke voortplanting
- voortplanting zonder bevruchting; uit een deel van de ouderplant groeien nieuwe plantjes
- ontkiemen
- het groeien van een nieuw plantje uit een zaadje
- ontsluiting
- eerste fase van de bevalling; opengaan van de baarmoedermond door weeën
- ontwikkeling
- verandering, bijvoorbeeld het ontstaan van alle organen bij het embryo, of de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling in de puberteit
- overblijvende planten
- ontkiemen in het voorjaar, bloeien in de zomer, vormen zaden in de herfst en in de winter sterven alleen de bovengrondse plantendelen af; ze lopen elk voorjaar weer uit