Nectar - 2-3 vwo - Hoofdstuk 11 - Voortplanting
Woorden in deze lijst (114)
Origineel
- aangeboren aandoening
- aandoening die je vanaf je geboorte hebt
- aanleg
- van sommige eigenschappen is alleen de aanleg erfelijk, je moet nog wel goed oefenen om de eigenschap (bijvoorbeeld judoën) echt goed te kunnen
- abortus
- de zwangerschap wordt afgebroken en het embryo wordt weggehaald
- allel
- verschillende varianten van een gen; ze coderen voor dezelfde eigenschap, bijvoorbeeld het allel voor de oogkleur
- anticonceptiepleister
- voorbehoedmiddel; een pleister die hormonen afgeeft via de huid waardoor er geen eicel rijpt
- baarmoeder
- orgaan in de buik van een vrouw waarin een baby kan groeien
- baarmoedermond
- begin van de baarmoeder
- baarmoederslijmvlies
- slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder; tijdens de menstruatie wordt het verdikte baarmoederslijmvlies afgestoten
- balzak
- hierin zitten de zaadballen en bijballen
- bevruchting
- versmelten van de kern van de eicel met de kern van de zaadcel; vindt plaats in de eileider
- bijballen
- hierin worden de zaadcellen opgeslagen
- celdifferentiatie
- verschillende cellen verschillen in vorm en grootte
- celspecialisatie
- verschillende cellen verschillen in functie
- chromosoom
- soort draden in de kernen van cellen; bevatten de hele 'bouwbeschrijving' van een mens
- chromosomenparen
- elk chromosoom komt twee keer voor
- condoom
- voorbehoedmiddel; soort zakje dat bij een zaadlozing het sperma opvangt, condooms beschermen tegen soa's
- diploïd
- als in een cel elk chromosoom in tweevoud aanwezig is
- DNA
- onderdeel van een chromosoom; DNA bevat de 'bouwbeschrijving' voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme
- ductus Botalli
- bloedvat in de bloedsomloop van een ongeboren kind; verbinding tussen de longslagaders en de aorta
- ductus venosus
- bloedvat in de bloedsomloop van een ongeboren kind; verbinding tussen de navelstrengader en de onderste holle ader van het ongeboren kind
- dwarsligging
- de baby ligt voor de bevalling dwars in de baarmoeder in plaats van met het hoofd voor de baarmoedermond
- echo
- vorm van prenataal onderzoek waarbij de baby door middel van geluidsgolven zichtbaar is; de verloskundige kan metingen verrichten aan de baby
- een-eiige tweeling
- ontstaat uit één bevruchte eicel; de baby's zijn altijd van hetzelfde geslacht
- eicellen
- voortplantingscellen van een vrouw
- eierstokken
- hierin rijpen eicellen
- eileider
- vervoert de eicel naar de baarmoeder; in de eileider(s) vindt de bevruchting plaats
- eisprong
- vrijkomen van een eicel uit een eierstok
- eiwitten
- bouwstoffen voor je lichaam en stoffen die eigenschappen bepalen, bijvoorbeeld je oogkleur
- embryo
- zo heet het bolletje cellen dat innestelt in het baarmoederslijmvlies, tot twaalf weken zwangerschap
- embryonale fase
- de eerste twaalf weken van de zwangerschap
- erectie
- de penis wordt stijf doordat de zwellichamen zich met bloed vullen
- erfelijke aandoening
- aandoening die vastligt op de genen; het erft van ouders op kinderen over
- erfelijke eigenschap
- eigenschap die vastligt in de genen, ouders kunnen deze doorgeven aan hun kinderen
- fenotype
- dat wat je ziet van een eigenschap, bijvoorbeeld zwart haar
- foetus
- het ongeboren kind vanaf de twaalfde week van de zwangerschap
- follikel
- blaasje om een (on)rijpe eicel in een eierstok
- follikel stimulerend hormoon
- vrouwelijk geslachtshormoon dat wordt geproduceerd door de hypofyse aan het begin van de menstruatiecyclus; start de groei van het follikel
- FSH
- afkorting van follikel stimulerend hormoon; zie bij follikel stimulerend hormoon
- gele lichaam
- het follikel nadat het na de ovulatie geel vet heeft opgenomen; produceert progesteron
- gen (genen)
- klein stukje van een chromosoom
- genoom
- alle genen van een organisme
- genotype
- informatie van de twee allelen voor een eigenschap; je noteert het genotype met twee letters; genotype wordt ook gebruikt als het gaat om de informatie op al je genen
- geslachtschromosomen
- het X- en Y-chromosoom die het geslacht bepalen; voor de man XY en voor de vrouw XX
- haploïd
- als een cel van elk chromosomenpaar slechts één exemplaar bevat
- hormoonstaafje
- voorbehoedmiddel; een klein staafje dat onder de huid geplaatst wordt en hormonen afgeeft waardoor er geen eicel rijpt
- hypofyse
- belangrijke hormoonklier die onderaan de hersenen zit; maakt groeihormonen en hormonen die het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken regelt
- indaling
- de baby komt met het hoofdje naar beneden in het bekken van de vrouw te liggen
- innesteling
- bolletje cellen dat na de bevruchting is ontstaan, gaat vastzitten in het baarmoederslijmvlies
- keizersnede
- een arts haalt tijdens een operatie, via de buik, de baby uit de baarmoeder
- kiemschijf
- groepje cellen uit een embryo van een aantal dagen dat later uitgroeit tot het kind
- LH
- afkorting van luteïniserend hormoon; vrouwelijk geslachtshormoon dat wordt geproduceerd door de hypofyse; piek in LH zorgt voor ovulatie en stimuleert na ovulatie de vorming van het gele lichaam
- luteïniserend hormoon
- vrouwelijk geslachtshormoon dat wordt geproduceerd door de hypofyse; zie bij LH
- meiose
- deling waarbij geslachtscellen ontstaan met de helft van het aantal chromosomen van een gewone cel
- menstruatie
- elke maand komt er bloed met wat slijm uit de vagina
- menstruatiecyclus
- gebeurtenissen in het lichaam van een meisje/vrouw van de ene menstruatie tot de volgende
- miskraam
- de ongeboren baby gaat dood door afwijkingen of ziekte
- mitose
- celdeling van gewone cellen; uit een cel worden twee cellen met het volledige aantal chromosomen gevormd
- moederkoek
- ander woord voor placenta; zie bij 'placenta'
- morning-afterpil
- pil die de vrouw kan slikken tot 72 uur nadat ze seks heeft gehad zonder voorbehoedmiddel en niet zwanger wil worden
- nageboorte
- laatste deel van de bevalling; een wee duwt de moederkoek met vruchtvliezen en de rest van de navelstreng naar buiten
- natte droom
- zaadlozing tijdens de slaap
- navelstreng
- hiermee is de foetus met de placenta verbonden; in de navelstreng lopen de bloedvaten, waardoor de uitwisseling van stoffen tussen moeder en foetus plaatsvindt
- navelstrengader
- vervoert voedingsstoffen en zuurstof van het bloed van de moeder via de navelstrengader naar het embryo
- navelstrengslagaders
- vervoeren afvalstoffen van het kind naar het bloed van de moeder
- niet-erfelijke eigenschap
- eigenschap die niet door je genen, maar volledig door je omgeving bepaald wordt
- oestrogeen
- vrouwelijk geslachtshormoon; hierdoor ontstaan de vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken en wordt de menstruatiecyclus geregeld
- ongesteld
- ander woord voor menstruatie; zie bij 'menstruatie'
- ontsluiting
- opengaan van de baarmoedermond door weeën; hiermee start de bevalling
- ovale venster
- opening tussen de rechter- en linkerboezem in het hart van een ongeboren kind
- ovulatie
- ander woord voor eisprong; zie bij 'eisprong'
- pil
- voorbehoedmiddel; hierin zitten hormonen die voorkomen dat een eicel rijpt
- placenta
- moederkoek; bestaat uit weefsel met heel veel bloedvaten van de baby én de moeder
- prenataal onderzoek
- onderzoek naar het ongeboren kind in de baarmoeder
- progesteron
- vrouwelijk geslachtshormoon, gemaakt door de lege follikel na de ovulatie; zorgt ervoor dat het baarmoederslijmvlies dik en goed doorbloed blijft
- prostaat
- voegt zaadvocht toe aan de zaadcellen en knijpt de urinebuis dicht tijdens een zaadlozing
- reductiedeling
- ander woord voor meiose; zie bij 'meiose'
- regelgenen
- bepalen welke eiwitten worden gemaakt om genen in een cel aan of uit te zetten
- sperma
- zaadvocht met zaadcellen
- spiraaltje
- voorbehoedmiddel; wordt in de baarmoeder geplaatst; door het spiraaltje kan de bevruchte eicel niet innestelen en uitgroeien tot een baby
- sterilisatie
- afsluiten van de eileiders bij vrouwen of zaadleiders bij mannen; dit gebeurt in het ziekenhuis
- stuitligging
- de baby ligt voor de bevalling met de billen voor de baarmoedermond in plaats van met het hoofd
- syndroom van Down
- mensen met deze aandoening hebben een chromosoom te veel in hun cellen
- testosteron
- mannelijk geslachtshormoon dat gemaakt wordt in de zaadballen, regelt het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken
- twee-eiige tweeling
- ontstaat uit twee bevruchte eicellen
- uitdrijving
- begint als de baarmoeder ver genoeg open is (ontsluiting); sterke persweeën duwen de baby naar buiten tijdens de bevalling
- urinebuis
- hierdoor verlaat urine of sperma de penis; bij meisjes is dit de 'buis' naar de blaas
- voorbehoedmiddel
- voorkomt dat de vrouw zwanger raakt
- vruchtbaar
- als een jongen zijn eerste zaadlozing heeft en bij een meisje voor het eerst een eicel rijp wordt
- vruchtbare periode
- de tijd rond een eisprong waarin een vrouw zwanger kan worden
- vlokkentest
- een arts zuigt cellen van de foetus uit de placenta op; de chromosomen van die cellen worden onderzocht op erfelijke aandoeningen
- voortplantingscellen
- zaadcellen van de man
- voorvocht
- vocht dat uit de penis komt voor de zaadlozing; hierin zitten ook zaadcellen
- vruchtvliezen
- vliezen om het vruchtwater heen
- vruchtwater
- vocht binnen de vruchtvliezen in de baarmoeder; beschermt het ongeboren kind tegen stoten
- vruchtwaterpunctie
- een arts zuigt een beetje vruchtwater met cellen van de foetus uit de baarmoeder; de chromosomen van de cellen worden onderzocht op erfelijke aandoeningen
- wee
- samentrekken van de spieren in de baarmoederwand; de baarmoedermond gaat door weeën open
- zaadballen
- geslachtsorganen van de man die zaadcellen maken
- zaadblaasjes
- voegen zaadvocht toe aan de zaadcellen
- zaadcellen
- voortplantingscellen van de man
- zaadleiders
- vervoeren zaadcellen vanuit de bijballen en zaadvocht vanuit de zaadblaasjes en prostaat naar de urinebuis
- zaadlozing
- als er sperma uit de penis komt, dit gebeurt bij een orgasme
- zwanger
- in de baarmoeder groeit een baby; de menstruatiecyclus stopt dan
- zwangerschapstest
- test waarmee een vrouw kan zien of ze zwanger is of niet
- zwellichamen
- liggen in de penis en bevatten veel bloedvaten; doordat extra bloed naar de zwellichamen gaat, ontstaat een erectie
- celkerntransplantatie
- manier van klonen; de chromosomen van organisme A worden in een eicel zonder kern van organisme B geplaatst; de eicel wordt daarna in een draagmoeder geplaatst
- embryosplitsing
- manier van klonen; de delende bevruchte eicel wordt uit het dier gehaald en gesplitst; elk deel wordt een apart organisme
- implanteren
- een eicel in de baarmoeder brengen
- geslachtelijke voortplanting
- voortplanting waarbij bevruchting plaatsvindt
- klonen of kloneren
- het maken van een kloon
- kloon
- nakomeling die ontstaan is door ongeslachtelijke voortplanting; is een exacte kopie van het organisme waaruit het is ontstaan
- ongeslachtelijke voortplanting
- voortplanting zonder bevruchting
- organoïde
- mini-orgaantjes die zijn gemaakt door klonen; ze worden gebruikt voor onderzoek
- reproductief klonen
- klonen om nakomelingen te krijgen, bijvoorbeeld bij stellen die onvruchtbaar zijn
- therapeutisch klonen
- klonen om organen en weefsel te krijgen om ziekten te genezen