Nectar - 6 vwo - Hoofdstuk 17 - DNA - Deel 2
Woorden in deze lijst (44)
Origineel
- nucleolus (kernlichaampje)
- Een donker bolletje heterochromatine in de kern, dat de codes bevat voor de synthese van rRNA.
- nucleosoom
- het geheel van acht histonen met het daarom gewikkelde DNA, bijeengehouden door het histon H1.
- nucleotide
- bouwsteen van DNA en RNA, bestaat uit een fosfaatgroep, een suiker molecuul (deoxyribose/ribose) en een stikstofbase (A, C, G of T/U).
- Okazaki-fragment
- Een kort DNA-fragment (van de volgende streng) met een RNA-primer. Groeit tijdens de replicatie vanaf de RNA-primer achterwaarts in de richting van het startpunt van de replicatie. Een speciaal type DNA-polymerase vervangt de RNA-nucleotide van primer van het vorige fragment door DNA-nucleotiden. Het enzym ligase plakt het Okazaki-fragment vast aan het al gevormde deel van de volgende streng.
- operator
- ‘aan-/uitschakelaar’ voor de transcriptie.
- operon
- het geheel van operator, promotor en structuurgenen bij prokaryoten.
- PCR-methode (polymerase-chain-reactor)
- Methode om in een apparaat in stappen minimale hoeveelheden DNA kunstmatig snel te vermenigvuldigen.
- pre-mRNA
- Het RNA-molecuul zoals RNA-polymerase het maakt. Het ondergaat daarna nog verschillende bewerkingen: toevoegen van een staart aan het 3’-einde (poly-adenylering) en een ‘cap’ aan het 5’-einde en splicing dat de introns verwijdert.
- primase
- Enzym (een RNA-polymerase) dat bij de DNA-replicatie een primer van ongeveer twintig ribonucleotiden, met een complementaire code, vastmaakt aan de DNA-streng, waarna de DNA-replicatie start.
- promotor
- De plaats waar het RNA-polymerase vasthecht.
- promotor
- Een stukje DNA dat de genexpressie regelt en het startpunt is voor de transcriptie.
- proto-oncogen
- Gen dat codeert voor eiwitten die de celdeling stimuleren. Kan door een mutatie veranderen in een oncogen, wat leidt tot tumorvorming.
- puntmutatie
- een verandering in het DNA van slechts een of enkele nucleotiden.
- regulatorgen
- Gen dat een rol speelt bij de genexpressie.
- repetitief DNA
- Deel van het DNA dat bestaat uit een aantal herhalingen (repeats) van een serie nucleotiden.
- replicatievorken
- Plaatsen waar de DNA-strengen aan weerszijden van het replicatiestartpunt uiteengaan door de werking van helicase.
- repressoreiwit
- Eiwit dat bindt aan de silencer van een gen en daarmee de transcriptie blokkeert.
- restrictie-enzym
- Enzym, afkomstig van bacteriën, dat beide DNA-strengen op een specifieke manier en plaats knipt. Onderzoekers gebruiken restrictie-enzymen bij genetische modificatie en gentherapie.
- ribonucleotide (RNA-nucleotide)
- een nucleotide met ribose in plaats van deoxyribose en naast C, G en A U (uracil) in plaats van T (thymine).
- RNA-polymerase
- Enzym dat koppelt aan de matrijsstreng van een DNA-molecuul, deze afleest in de 3’ → 5’ richting, waarbij het RNA-nucleotiden aan elkaar koppelt in de 5’ → 3’ richting.
- semi-conservatieve replicatie
- Na de replicatie bestaan beide DNA-moleculen uit een originele en een nieuw gevormde streng.
- sequencen
- het bepalen van de nucleotidevolgorde van een DNA-fragment.
- sequentie
- de volgorde van de stikstofbasen in het DNA.
- silencer
- Stukje niet-coderend DNA dat een remmende rol heeft bij de transcriptie.
- silencing
- het uitschakelen van genen.
- splicing
- Proces dat bij eukaryoten introns uit het pre-mRNA verwijdert.
- startcodon
- AUG de startplaats van het coderende deel in het mRNA. Is steeds hetzelfde omdat elk gen in het DNA begint met TAC.
- stikstofbase
- Onderdeel van een nucleotide; in DNA komen vier verschillende stikstofbasen voor: adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T); RNA bevat uracil (U) in plaats van thymine.
- stopcodon
- Een codon in het mRNA, dat het einde van de translatie aangeeft (UAA, UAG of AGA).
- STR (short tandem repeat)
- een type repetitief DNA met een aantal korte repeats van twee tot tien nucleotiden lang.
- structuurgen
- Gen dat de code bevat voor het maken van een eiwit.
- substitutie
- Een verandering in het DNA waarbij een basepaar vervangen is door een ander.
- TATA-box
- de volgorde 3’-TATAAA-5’ op de matrijsstreng aan het begin van de promotor bij eukaryoten, koppelplaats van het RNA-polymerase en startpunt van de transcriptie.
- template
- zie matrijsstreng
- transcriptie
- het overschrijven van een gedeelte van de matrijsstreng van DNA naar mRNA.
- transcriptiefactor
- Eiwit dat bij eukaryoten de transcriptie controleert.
- transgen
- Een gen dat niet soorteigen is, is ingebouwd in het DNA.
- translatie
- het aflezen en vertalen van een mRNA naar een aminozuurvolgorde.
- translocatie
- Een mutatie waarbij een deel van een chromosoom vastzit aan een ander chromosoom.
- tRNA (transport-RNA)
- Een RNA-molecuul met een klaverbladstructuur waaraan een aminozuur kan koppelen; transporteert het aminozuur naar een ribosoom. Speelt door zijn anticodon een rol bij de vertaling van de mRNA-code naar een aminozuurvolgorde.
- tumorsuppressorgen
- Gen dat codeert voor een eiwit dat de celdeling remt of apoptose stimuleert.
- UTR (UnTranslated Region)
- niet-coderend gedeelte van het mRNA vóór het startcodon en na het stopcodon.
- volgende streng
- De DNA-streng die bij replicatie van het DNA groeit in Okazaki-fragmenten (achterwaarts ten opzichte van de leidende streng, naar het startpunt van replicatie toe).
- wiebelbase
- Derde base van een codon aan de 3’-kant. Door variatie van deze base kan eenzelfde tRNA-molecuul koppelen aan meerdere codons waarvan de eerste twee basen gelijk zijn.